Nederlandse taal- en cultuurpolitiek
Nederlandse taal en cultuur in het buitenland
Het buitenland en wij.
Een dik, plomp boek in een zwarte omslag, waarop heel bescheiden ‘manteau’, en verder 688 bladzijden kleine lettertjes: als het een leerboek was zou je de student beklagen die zich daar doorheen moet worstelen. Het is echter een band met romans en verhalen van Marnix Gijsen, niet minder dan 16 titels, op elkaar geperst als NMBS-reizigers in het hartje van de winter, met zelfs de cijfertjes die normaal de hoofdstukken aanduiden, verwerkt in de tekst, om vooral geen regeltje wit te verkwisten. Er zijn veel bekende titels bij: Joachim van Babylon natuurlijk, maar ook Goed en kwaad, Kaddish voor Sam Cohn, Het paard Ugo, Harmageddon... Het is een beetje waaghalzerig de andere titels te vermelden, want ze lijken niet allemaal letterlijk vertaald en ik heb Gijsens boeken niet in huis om een en ander te verifieren. En er is nergens een verwijzing naar de oorspronkelijke titels.
Vertaald? Oorspronkelijke titels? Jawel. Dit is Marnix Gijsen in het Fráns. De vertalingen zijn van... Hé, dat staat er ook al niet in. Toch wel: Benoit Braun heeft vermoedelijk op zijn poot gespeeld (of juist niet?), want hij staat vermeld als de vertaler van Le Phenix (sic) de la carrière. Al de rest was blijkbaar het vermelden niet waard.
GEuvres van Marnix Gijsen (Uitg. Manteau, 1984, ISBN 90 223 0982 7) blijkt na enig onderzoek een opdracht te zijn van het Brusselse Commissariaat voor de Internationale Culturele Samenwerking, dat, verstandiger dan Manteau, zijn naam niet op het gewrocht heeft laten afdrukken. Wel zal het de helft van de oplage zelf afnemen, aldus uitgever Julien Weverbergh.
Neerlandica extra muros (uitg. Dick Coutinho B.V., Badlaan 2, NL-1399 GN Muiderberg) is, voor wie het niet mocht weten, het halfjaarlijkse contact- en inlichtingenblad van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (Postbus 84069, NL-2508 AB Den Haag). Het is ook een leuk mengsel van ‘familie’berichten, specialistische besprekingen en pittige artikelen die ook een breder publiek aanspreken.
Bij dit laatste denk ik met name aan de poëzie- en prozakronieken van respectievelijk Theo Hermans en R.P. Meijer, die meestal wel het belangrijkste uit de Nederlandstalige boekenproduktie behandelen, met kennis van zaken. Bij een passus wil ik even een antwoord geven. In aflevering 42, voorjaar 1984, stelt Meijer Het verdriet van België voor en heeft het daarbij over het ‘eigengemaakte Lagelands’ van Claus, ‘De vraag is’, schrijft hij onder meer, ‘of er ook woorden en uitdrukkingen in voorkomen die een Vlaming niet gebruikt. Mijn kennis van het Vlaams schiet tekort om hier iets zinnigs over te kunnen zeggen’.
Eens te meer blijkt hieruit hoe moeilijk hanteerbaar de termen Vlaams en Vlaming op taalkundig gebied wel zijn. Niet élke Zuidnederlander zal immers alle woorden en uitdrukkingen in Het verdriet van België kennen of in de mond nemen. Maar als we Meijers term ‘Vlaming’ beperken tot ‘Westvlaming uit de streek van Kortrijk’ is het antwoord een beslist nee. Claus doet niet aan taalschepping a la Joyce, maar zijn taal bloeit op uit de streektaal van het Kortrijkse, die ook de mijne is. Soms is de symbiose voor mij niet honderd procent geslaagd, meestal echter klinkt zijn taal zo ongekunsteld en natuurlijk als die van een welbespraakt volksmens in deze uithoek van het Nederlandse taalgebied.
In dezelfde aflevering is ook een artikel van Theo Hermans bijzonder interessant: ‘Minderheid of minderwaardigheid? Het Vlaamse literaire boek en het oog van de Nederlandse kritiek’. Deze veelomvattende bijdrage komt tot een paar conclusies:
- Carel Peeters schreef een monumentale dwaasheid neer toen hij in De Vlaamse Gids beweerde dat de literaire redac-