lyrisch, innerlijk toneelspel voor stemmen als belangrijkste soort uit de bus komt. Ook is er kritiek nl. dat de spelen te zeer aan het publiek zijn aangepast, een te eenvoudige structuur hebben en te goed aflopen. De dramatische en literaire waardering was dus niet hoog. Het latere nieuwe hoorspel is meer maatschappijkritisch en de technische en organisatorische mogelijkheden van ' het medium radio breiden zich uit. Het hoorspel moet niet aan de schrijftafel gemaakt worden maar in de studio of met bandrecorder op straat. Collage- en montagetechnieken duiken op
en zo raakt het nieuwe hoorspel in de buurt van concrete poëzie en onder invloed van Franse auteurs van de nouveau roman en de theorieen van Brecht, terwijl ook het documentaire karakter wordt benadrukt. Zo zoekt het hoorspel naar een plaats in de wereld van de kunst, naar een eigen vorm van kunst die nauw verbonden is met het medium radio. ‘Het hoorspel door zijn louter akoestische bestaanswijze verschilt van toneel, van literatuur, van film en televisie Het hoorspel is nl. een akoestische representatie van iets dat niet in of buiten de studio bestaat’ (de acteurs in de studio doen iets wat ze niet doen). Het hoorspel als genre is te plaatsen tussen literatuur en toneel maar volgens de schrijfster is de verwantschap tussen hoorspel en film veel groter dan die tussen hoorspel en toneel, gezien ook het zgn. knip en plakwerk en het exact reproduceerbare. Een apart probleem is de afbakening van het hoorspel met andere radioprogramma's.
Talrijke elementen en structuren van het hoorspel komen zo in dit eerste hoofdstuk aan de orde waarbij ook de aandacht wordt gericht op de ‘functie en organisatie van de radio in een bepaalde samenleving’. Het instrument radio is neutraal maar de producent niet, en hiermee komen wij bij de Nederlandse realiteit met zijn verschillende omroepen, zijn diverse zuilen.
In haar tweede hoofdstuk begint de schrijfster aan een nader onderzoek naar de Nederlandse hoorspelen tussen 1960 1970 van de omroepverenigingen de VARA, de NCRV, de KRO en de AVRO en hun hoorspelschrijvers. Ook wordt een onderscheid gemaakt tussen spelen die behoren tot de dramatische categorie of tot de narratieve. Bij de laatste categorie is een soort vertellende instantie in het spel ingebouwd. Allerlei spelen worden nader geanalyseerd. Naast technische en formele verschillen en experimentele vormen waarbij vernieuwingen ongeveer parallel lopen met het Nederlandse proza en toneel van de jaren zestig, komen ook levensbeschouwelijke aspecten aan de orde: keuze van onderwerp en de visie op het onderwerp zoals liefde, gezin, opvoeding, ziekte, dood enz. De schrijfster constateert hier dat: ‘Het levensbeschouwelijke imago van verschillende omroepverenigingen wordt bevestigd als we zien dat de VARA ... aan arbeid een zeer hoge prioriteit toekent en NCRV en KRO aan religie, terwijl de AVRO geen eigen onderwerp heeft’. Bij de laatste omroep speelt het avontuur en amusementskarakter een grote rol. Dit alles wordt natuurlijk meer genuanceerd uitgewerkt en ook vergeleken met buitenlandse situaties. Ook wordt gewezen op de afnemende belangstelling voor het hoorspel sinds de opkomst van de televisie, maar als slechts één procent van alle radiobezitters luistert is de omvang van het luisterpubliek nog respectabel, vergeleken bij het publiek dat een toneelstuk per seizoen trekt zo constateert de schrijfster. De Nederlandse hoorspelschrijver en de eventuele binding met een bepaalde omroep komt in een apart hoofdstuk uitvoerig ter sprake, afgewisseld met een kleine bloemlezing van uitspraken over allerlei onderwerpen rond het hoorspel. Per omroepvereniging worden de schrijvers besproken. In totaal een zeventiental auteurs, waarvan vele als schrijver weinig