exposeerde hij in de zomer van 1982 een prachtig overzicht van zijn werk in het Provinciaal museum Constant Permeke te Jabbeke, het vroegere woonhuis van zijn oom, die ook zijn ver-trouwensman blijkt te zijn geweest. De meubels stonden als gegoten bij de schilderijen, tekeningen en skulpturen die Veranneman er als kind al had gekend en iedereen betreurde het dat ze weer werden weggehaald. Toch is de reputatie van deze dynamische man de jongste jaren vooral gevestigd dank zij de naar hem genoemde stichting in Kruishoutem in Oost-Vlaanderen. Veranneman woont daar al vanaf 1957, maar het gebouw waarin hij zijn kunstgalerie heeft gevestigd dateert pas uit 1974. Het was zijn derde, nu wel definitieve vestigingsplaats, nadat hij eerst vanaf 1953 in Kortrijk aan de Groeningelaan, vervolgens vanaf 1965 in Brussel aan de Louisalaan, alle mogelijkheden van een eigentijdse kunsthandel had uitgeprobeerd. Zowel het tienjarig bestaan van de Stichting Veranneman als de zestigste verjaardag van haar bezieler hebben geleid tot de publikatie van een naar vorm en inhoud monumentaal boek bij het Mercatorfonds.
Voor de samenstelling ervan werd een beroep gedaan op het rijke archief van de Stichting zelf en op enkele kroongetuigen die de opeenvolgende vestigingsplaatsen bespreken en de sfeer ervan oproepen. Marcel Duchateau herinnert zich Ievendig de Kortrijkse tijd en de inbreng van Verannemans oudste vrienden, onder wie wijlen Emile Langui en de debuterende Octaaf Landuyt. Hij schetst ook Verannemans vroegste profiel en de prachtige huiselijkheid van zijn designkunst. Jacques Meuris heeft het over Les saisons bruxelloises, de periode van 1965 tot 1973 waarin Emiel Veranneman en zijn vrouw Madeleine aan de Louisalaan kieskeurig probeerden in te spelen op de internationale tendensen van toen. Karel J. Geirlandt situeert de jongste fase, die van Kruishoutem, in het licht van alles wat eraan is voorafgegaan. In een van de mooiste teksten die we van deze ‘connaisseur’ kennen, geeft hij een indringend portret boordevol achtergrondinformatie. In het vierde hoofdstuk karakteriseert Lieven Daenens Veranneman specifiek als binnenhuisarchitect en meubelontwerper. Hij geeft daarbij terecht een breder, internationaal ge-orienteerd beeld van hem.
Deze vier teksten werden bijzonder rijk gei'llustreerd met reprodukties van eigentijdse documenten en van werk dat ooit bij Veranneman is tentoongesteld. In een laatste afdeling volgen sympathiebetuigingen uit binnen- en buitenland. Het boek opent niet, zoals gebruikelijk, met een Woord vooraf of met een verantwoording van de opbouw ervan, maar met een Stele van Hugo Claus, als laudatio een nogal wrange aanhef die ook de bitterheden van het bedrijf niet onbesproken laat.
Ondanks zijn luister geeft het boek nog maar een beperkt beeld van de durf en de enorme werkkracht die Emiel Veranneman dertig jaar lang aan de dag heeft gelegd. Men hoort in deze bladzijden te weinig de telefoon rinkelen om een misverstand recht te zetten, bekvechten met een taaie klant of mopperen, in het Kortrijks, over een verkeerd gelopen opdracht. Toch moet ook dat al die jaren dagelijkse kost zijn geweest. De redacteuren gehoorzaamden liever aan de wijze wet die het menselijk geheugen voorschrijft om de mooie herinneringen te onthouden, en de kwade te vergeten. Evenmin delen zij veel mee over het financiele leven van de stichting, die er gekomen is ‘dank zij de steun van ondernemende compagnons’. Een huldealbum is trouwens geen kasboek. Volstaan wordt met de mededeling achterin dat het boek een initiatief is geweest van de Bank Paribas.
Veranneman, want zo is de titel, wordt straks ongetwijfeld ook een kunsthistorisch document. Een galerie als deze is een koploper. Het landschap van de
Emiel Veranneman (1924).
artistieke promotie zou er zonder zulke smaakmakers zeker anders uitzien. Het heeft bovendien behoefte aan ontginners als Veranneman, door Karel Geir-landt omschreven als ‘een onverbeterlijk enthousiast met een ongewone zin voor kwaliteit’.
Gaby Gyselen
hugo claus, marcel duchateau, jacques meuris, lieven daenens e.a., Veranneman, Mercatorfonds, Antwerpen, 1985, 470 p. 24 × 36 cm., ca. 600 ill. waarvan 300 in kleur, linnen band.