Uitzicht op de wereld.
Uitzicht op de wereld hebben is niet het voorrecht van de hoge leeftijd, maar van ervaring, en van de intensiteit waarmee geleefd wordt. Het vergt beweeglijkheid, letterlijk reislust, om tot dat begeerde uitzicht te komen. Uitzicht hebben op de dingen betekent ook inzicht hebben en veronderstelt hoe dan ook nabeschouwing; daarom is ervaring natuurlijk altijd een vereiste. Dat is de raad van Alsteins nieuwste boek Het uitzicht op de wereld. Het boek werd geinspireerd door het enthousiasme over een verblijf in Amerika en door het voorbeeld van twee van zijn voorvaderen: een van hen was een Franse scheepskapitein aan het einde van de achttiende eeuw, de ander, zijn grootvader, vertrok als jongeman naar de Verenigde Staten alvorens zich als handelaar in Antwerpen te vestigen.
Die theorie over de ‘grote beweging’ in een mensenleven, zoals Alstein het uitdrukt, en waar elke mens wel van droomt maar weinigen toe komen, is een klassiek verlangen dat meer met fantasie dan met filosofie te maken heeft. Het is een persoonlijke houding, en Alstein zelf zal moeten bekennen dat hij met het beschrijven van de levensloop van twee van zijn voorvaderen eerder in het reine probeert te komen met zichzelf, dan dat hij de biografieen wil schrijven van twee mensen die hij bewondert. Het uitzicht op de wereld is zijn eigen droomboek, een jongensdroom die in vervulling gegaan is.
Jammer overigens dat dit boek geen echte biografie is. Het bevat hoogstens biografische notities, is soms boeiend, maar heeft te weinig eenheid. De verschillen in stijl tussen de onderdelen doen vermoeden dat aan het boek zoals het er nu ligt, geen duidelijk plan voorafging. Het eerste deel, over Alsteins eigen grootvader Gus-tave, die ooit als achttienjarige naar Amerika vertrok en daarmee zijn eigen ‘grote beweging’ inzette, is geschreven in een breedsprakige taal met veel over-bodige details. Gustave werd door de Eerste Wereldoorlog teruggedwongen, vestigde zich tenslotte als gewoon burger, waardoor hij de perspectieven die zijn leven aanvankelijk geboden had uit het oog verloor, en verdiepte zich als compensatie in zijn hobby: de oorlogskunde. Dat zegt Alstein tenminste: zo krijgen we vijftig bladzijden lang te lezen hoe de Duitsers met hun leger ook een ‘grote beweging’ door Europa begonnen waren, maar in de figuur van zijn grootvader, zoals die geschetst is, kun je nauwelijks iemand met zo'n kennis en interesse herkennen. Er klinkt zo sterk de visie van een historicus in door, dat je eerder gaat denken dat Alstein zelf een en ander opgezocht en overgeschreven heeft, bijvoorbeeld uit Barbara Tuchmans August 1914, dat hij trouwens in zijn bibliografie vermeldt.
Alstein (o1947).
Uit die bibliografie blijkt overigens dat Alstein zich grondig heeft willen informeren. Maar wat die hele passage over de Eerste Wereldoorlog en de oprukkende Duitse legers in dit boek nu eigenlijk doet, is niet duidelijk, vooral omdat het tweede deel daar zó ver van afstaat. Dat deel gaat exclusief over Pierre-Ignace-Lievin van Alstein, die het van scheepsjongen tot kaperkapitein bracht van de sla-venschepen die tussen Afrika en Centraal-Amerika voeren. Het verband dàt er is, is dat een familieband: grootvader Gustave dweepte met zijn afkomst, met de adellijke titel die zijn geslacht zelfs dragen zou, en die terugging tot op Pierre-Ignace. Uiteraard besmette hij daarmee de gefascineerde kleinzoon, die - het mooiste moment uit het boek -door toeval op een historisch werk over Pierre-Ignace stuit in de Antwerpse Stadsbibliotheek. Zo ontdekt hij de rode draad die elke schrijver tot schrijven zou bewegen: om van een puzzel van historische gegevens een levend personage te maken.
Helaas heeft Alstein dat óók niet gedaan. Misschien heeft hij Pierre-Ignaces scheepsjournalen en andere bronnen te weinig gelaten voor wat ze waren. Het tweede deel van Het uitzicht op de wereld is geen traktaat over oorlogsstrategie meer, maar een te anekdotische, te zakelijke verwerking van Pierre-Ignaces logboeken: Alstein had met wat meer gekleurde historie meer kunnen zeggen over de ‘grote