bundel De hoed van Kierkegaard doorleest. Elke cyclus van de bundel bevat gedichten die slechts in onderlinge samenhang iets van hun zin loslaten. Zo wordt in de eerste cyclus, met dezelfde titel als de bundel, een intrige samengebald die de lezer met heel wat inspanning uit de verschillende gedichten kan ontcijferen. Het is alsof Ent in een (on)uitgeschreven verhaal zo geweldig heeft geknipt, dat alleen nog brokstukken van een intrige en enkele schimmige personages worden overgehouden. Het geeft deze gedichten wel een mysterieuze intensiteit en een dramatische lading die de lezer intrigeren, maar ook voortdurend doen ontsporen. Als ik de intrige van de eerste cyclus tracht samen te vatten, kom ik ongeveer tot dit: Regine (of het Olsen is, kan men slechts raden) is een oude oma (62 j.) en nodigt haar kleindochter Inge uit op de thee: zij verwacht van haar de ‘redding, de ommekeer’ of concreter, zij wil haar zolder door haar laten reinigen en met haar hulp, springen in het water, de dood in. Inge is immers een zwemkampioene, ook figuurlijk genoemd een ‘expert in drijven en verdrinken’. De jongedame daagt niet op, is zelfs gevlucht met de hoedenkist die op zolder stond en waarin -o mysterie- de hoed van Kierkegaard zat opgeborgen. Aan het slot schikt de ik-figuur, oma, zich in haar lot, nu ze al ‘veel dichter bij de grens’ staat:
Houd hem maar, houd hem, lieve Inge
Straks zal ik in het diepe springen
in de zekerheid dat zijn Regine
recht heeft op het meest intieme
Ik durf niet zeggen dat dit verhaal volledig is of zelfs het enige verhaal dat men uit deze verzen kan distilleren. En wat heeft dat alles met de wijsheer Kierkegaard te maken? Enkele details zijn herkenbaar, veel is het niet. In spotprenten werd Kierkegaard wel eens met een breedgerande hoed getekend waaronder hij bijna wegzonk. Eveneens overbekend is zijn romantische
liefdesgeschiedenis met de piepjonge Regina Olsen, met wie hij, waarschijnlijk onder druk van zijn zwaarmoedigheid en schuldgevoelens, de verloving verbrak, maar zich levenslang verbonden voelde. In zijn testament liet hij haar zijn volledig, maar klein geworden bezit na, dat ze weigerde.
Deze cyclus kan men lezen als een fictieve geschiedenis over de oude Regine, nog altijd geobsedeerd door Kierkegaard en over haar kleindochter Inge, al even behekst door die mysterieuze verleider en die met zijn hoed het leven is ingevlucht. Die hoed moet heel Kierkegaard samenvatten; hij is een mysterie, een raad-sel dat Regine nog steeds achtervolgt, dat zij van zich wil afdu-wen, maar waar ze eigenlijk ook alle heil en redding van verwacht.
De hoed met brede randen is mijn heil
Bevreesd ben ik voor pijnigingen
en mij ontbreekt de springersmoed
Zwemkampioene, lieve Inge,
houd onder mij zijn diepe hoed
Toch komt heel die duistere intrige van Ent wat teleurstellend over: uiteindelijk is deze Regine een hulpeloze paranoi'de figuur, niet door de mens Kierkegaard, maar door zijn hoed bezeten. Het is een pover verhaal vergeleken met de ware gebeurtenissen. En al is hier voortdurend sprake van dood, mysterie, vereenzaming en levensangst en raakt de lezer geïntrigeerd door de vele lege plekken die hem al even verdwaasd laten ronddolen in deze aan de rand van de waanzin grenzende wereld, toch snijdt deze schijnbare dramatiek niet diep. Originaliteit is er genoeg maar ze overtuigt niet. In de tweede cyclus ‘Ilse Olsen’ wordt opnieuw een intrige vol waanzin opgespannen over de gedichten. De ik-persoon is een manischdepressieve gek die zijn vrouw Use Olsen (wie is dat?) voor een boom aanzag, en haar middendoor kliefde en nu als bosarbeider in een gesticht zijn waanzin dagelijks herhaalt. De krankzin-