Culturele kroniek
Literatuur
Paul Koeck: van reportage naar literatuur.
Paul Koeck is een gedrevene, een bezetene, een principieel geëngageerde auteur die zijn bevlogenheid in snelle afwisseling instelt op de meest verschillende onderwerpen, op voorwaarde dat ze actueel zijn en maatschappelijk relevant. Het gaat bij hem om een onvoorwaardelijke, vitale betrokkenheid: hij getuigt, via diverse media (roman, verhaal, journalistiek, toneel, televisiespel, film) tegen een wereld die corrupt is, die de mens bedreigt en verdrukt, ‘die nog bol staat van onrecht-vaardigheid’ (Koeck in een gesprek met W.M. Roggeman in De Vlaamse Gids, maart-april 1980). En daarom wantrouwt hij fictie en koos hij, in overeenstemming met de democratiseringstendenzen en het engagement van de generatie van 1968, voor het documentaire genre. Maar Koecks proza heeft inmiddels al een hele ontwikkeling doorgemaakt, de koel-registrerende ‘projecten’ à la Enno Develing en de afstandelijke reportages a la Giinter Wallraff ver achter zich latend. Zijn temperament als ‘bewustmaker’ dwingt hem immers tot een steeds steviger greep op het gebeuren en tot een sterkere individualisering, d.w.z. tot een persoonlijke, dus ook ‘literaire’ kleuring van het getuigenis.
Deze evolutie was al duidelijk in Berthold 1200 (1979), een ‘geromanceerde’ reportage over een legerofficier die radioactiviteit in het leidingwater ontdekt (hetzelfde, op ware feiten berustende gegeven is ook bewerkt in het toneelstuk De paniekzaaier, (1981). Maar in zijn jongste roman, De stoelendans, gaat Koeck nog een stap verder: de werkelijkheid is hier weliswaar nog herkenbaar aanwezig, maar ze wordt ingekapseld in een bevreemdend geheel van fictie en zelfs science-fiction. In literair opzicht is het nieuwe boek een krachttoer geworden; maar het documentaire karakter dreigt omgekeerd evenredig verloren te gaan naarmate het ‘verliteraturen’ toeneemt. Koeck ontleent hier, voor het eerst, zijn overtuigingskracht vrijwel uitsluitend aan zijn literaire sterkte.
Formed gezien brengt
De stoelendans een ‘remake’ van
De binnenlandse vijand (1972), een roman die was geconcipieerd als een monoloog in de ik-vorm, gericht tot een jij-persoon, een vormgeving die voor Koeck zelf niet bevredigend bleek (volgens het eerder genoemde interview in
De Vlaamse Gids 80/2); de vorm is hier herhaald en als bewust uitgesponnen retorisch procédé volgehouden. Als zodanig is
De stoelendans verwant met
Hoor mijn lied, Violetta, van Louis Ferron (1982), die eveneens gebruik maakte van de monoloog in de ik-vorm om met dik-aangezette
Paul Koeck (o1940). (Foto Rik-kes Voss)
retoriek het eigen verleden te onthullen (en te rechtvaardigen: het hoofdpersonage in Ferrons roman is een ex-collaborateur). De centrale ik-figuur van
De Stoelendans is overigens ook niet vrij van ‘schuld’: hij is een ex-koloniaal, die zich in die mate identificeert met het gekoloniseerde gebied dat hij eraan ‘verslaafd’ is: hij houdt niet alleen van het land maar ook, en vooral, van de vrouwen, die hij met bravoure ‘gebruikt’. De vele lange ‘harde’ neukscènes waarin dit wordt beschreven, herinneren zeer sterk aan Jef Geeraerts, weergave van het gelijkaardig ‘beschavende’ optreden van de koloniaal in Gangreen 1, niet in de laatste plaats omdat Koeck ook het dwingende, onophoudelijk voortstuwende vertelritme van Geeraerts heeft overgenomen. Vooral in de eerste helft van de roman, waar de ik-figuur als