Ons Erfdeel. Jaargang 28
(1985)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |
[pagina 215]
| |
K. Schippers
| |
1. De andere waarheid.Reeds de titel van de gedichten De waarheid als De koe, de bundel waarmee K. Schippers in 1963 debuteerde, is een schitterend voorbeeld van zijn markante schrijverschap. Immers, de waarheid als de koe is geen bestaande uitdrukking in de Nederlandse taal. Een waarheid als een koe is een gezegde dat iets heel gewoons betekent. De titel maakt wel gebruik van de alledaagse spreektaal, maar met een minieme verandering wordt het van-zelfsprekende ongewoon voorgesteld. Er zijn aan deze bundel nog meer karakteristieken van het schrijven van K. Schippers te demonstreren. Centraal in de titel staat het woordje ‘als’. Het eerste gedicht in de bundel begint er ook mee. Wie enigszins bekend is met de recente literatuurgeschiedenis, weet, dat ‘als’ nu juist het woord was dat door de generatie van Vijftig als mond- en klauwzeer werd gemeden. Schippers zet zich daartegen af. Hij kant zich ook tegen de literaire mentali-teit van de voor hem schrijvende generatie. De onderwerpen van zijn poezie zijn niet verhe-ven, maar juist heel laag bij de grond: aardser dan koeien kan het niet. Door de manier van schrijven wordt het gewone even bijzonder gemaakt. De Vijftiger Gerrit Kouwenaar heeft eens over ‘de experimentelen’ geschreven dat zij de waarheid en de werkelijkheid willen. K. Schippers distancieert zich door De waarheid als De koe te willen. Wat K. Schippers ook vermijdt, is zichzelf als dichter op de voorgrond te plaatsen. Hij neemt bewust afstand van het schrijven als een dichter. Het gewone is al merkwaardig genoeg. Een van de gedachten achterin De waarheid als De koe luidt: ‘vele dichters proberen dichterlijker te zijn dan de onderwerpen waarover ze schrijven’. Zijn gedichten onderscheiden zich van de experimentele poezie, doordat hij niet uit is op vernieuwing van de vorm, maar het eerder laat gebeuren zoals het valt, of beter: zoals het er is. Zijn gedichten zijn noteringen, niet gericht op een exploratie van de taal, maar gebaseerd op de waarneming van het alledaagse: een originele kijk op de dingen. De koe
Een koe
rkwaardig beest
wat er ook in haar geest
moge zijn
haar laatste woord
is altijd
boe.
Een koe is een dier dat zich direkter laat uitbeelden dan omschrijven. Het omslag van de bundel toont een tekening van koeien door de schilder Benner. De beeldende kunst speelt in het werk van Schippers al meteen een grote rol. | |
[pagina 216]
| |
2. Dada, pop-art, Barbarber.Het verwoorden en te kijk stellen van het gewone als een koe op zo'n manier dat men er zich met een glimlach weer bewust van wordt, is kenmerkend voor de jaren-zestigcultuur. In Amerika was de pop-art opgekomen als een reactie op het abstracte expressieve schilderen en als een commentaar op de consumptiemaatschappij. De Engelse pop-art onderscheidt zich van de Amerikaanse door een gro-ere humor. In Nederland wordt die humor op een Hollandse manier vervolgd in onderwerpen dicht bij huis en op het land, met vaak een schoolmeesterachtig toontje. De literatuur is daarbij enkele jaren vooruit op overeenkom-stige tendensen in de beeldende kunst, maar merkwaardig genoeg ontleent de letterkunde weer veel aan de kunstgeschiedenis: de geest van Dada met Marcel Duchamp als belang-rijkste exponent. Het jaar 1958 is als keerpunt van belang. Er wordt dan in het Amsterdamse Stedelijk Museum een Dada-tentoonstelling gehouden en in een literair tijdschrift staat een vraaggesprek met Jan Hanlo. Deze gebeurtenissen worden de koersbepalende stromingen voor een jonge schrijver die zich K. Schippers gaat noemen, nadat hij een brief heeft ontvangen waarin zijn naam G. Stigter op die wijze werd verhaspeld. In 1958 richten de dan 22-jarige Gerard Stigter, Gerard Bron, Frits Jacobsen en Henk Marsman het blad Barbarber op. Na verschij-nen van het eerste nummer besluit Frits Jacob-sen de redactie te verlaten en de andere redac-teuren leggen dan eveneens hun functie neer om het tijdschrift voort te zetten onder de pseudoniemen K. Schippers, G. Brands en J. Bernlef. (Merk op, dat de voorgaande generatie zich steeds bij naam en voornaam liet noemen en de Barbarber-redactie zich onder-scheidt door de gewoonte van de afgekorte voornaam). Barbarber is geen Podium, plaatst niet de ‘alchemie van het woord’ op een tribune, maar gaat uit van de ready-made, een term die is ontleend aan Marcel Duchamp die in 1917 een urinoir en een flesserek inzond voor een expositie van beeldende kunst, een daad waarmee hij de kunstwereld op de hak nam en die later werd geinterpreteerd als de werkelijk-heid die tot kunst werd gemaakt. De mentali-teit die door Barbarber wordt gerepresenteerd, is die van de relativering, het ontkrachten van elke mening en het twijfelen aan iedere zekerheid:
Kijken is optellen in goed vertrouwen:
dit is de voorkant van een lepeltje
dan zal de achterkant er ook wel zijn.
(Fragment uit: Sonatines door het open raam).
Schippers noemt de twijfel de basis waaruit zijn schrijven voortkomt. Zijn ‘sonatines’ zijn gedichten bij partituren van schrijvers voor beginners in de pianostudie, slechts oefeningen voor verdere studie. Barbarber bleef in een merkwaardig hoog en smal formaat verschijnen tot in 1971. Het zorgde ook voor een tentoonstelling van din-gen in een bevreemdende context, een soort vervolg op een wereldtentoonstelling welke Schippers in 1964 had geopend. De mentaliteit van ‘het op een beetje schoolmeesterachtige manier de aandacht verleggen naar zaken die doorgaans niet als pointevol worden gezien’, werd ook aangehangen door een aantal beeldende kunstenaars, o.a. Pieter Holstein en Wim T. Schippers. In de Barbarber-Wteratmxr exploreert K. Schippers consequent alle mogelijkheden. Hij brengt o.m. tekst ready-mades, foto's met verrassende-gewone onderschriften, posities op een schaakbord, een correspondentie met Stan Laurel, identieke lijstjes met Nederlandse woorden ‘vertaald uit het Engels, uit het Frans, uit het Zweeds en zelfs vertaalbaar’ en ook een lijstje met verkeerd gespelde telefoonnummers. Een van de bekendste gedichten uit | |
[pagina 217]
| |
de Barbarber-pehode van K. Schippers luidt:
De autobezitter
Er stapt een man in een auto
verricht de nodige handelingen
voor het rijden
en rijdt
daarna
dan ook
inderdaad
weg.
Als basis geldt, dat het gewone al merkwaardig genoeg is. Het vast staande wordt verschoven naar een tussengebied en K. Schippers schrijft ‘net als een dichter’:
Mooi ben je
Als ik je gezicht zo zie
wil ik soms,
net als een dichter
wat vergelijkingen maken
met bij voorbeeld prachtige bloemen
of zonneschijn en
meer van dat moois
maar meestal blijft het bij
het even kijken naar je ogen
die zich dan zacht verweren
beschermd door hun wimpers
(Uit: De waarheid als De koe). Het dichten zo opgevat, wordt balanceren op een dunne draad met de voor de hand liggende gevaren: de lezer is na enige oefening gewend aan de gewantrouwde hoek van de waarneming en de verrassing gaat over in een flauwiteit. Schippers ziet dat zelf ook wel. ‘Mijn werk toonde zich aan de buitenkant te luchthartig. De ironie heeft een te grote rol gespeeld’, erkent hij in een vraaggesprek uit 1979. (1) Dat zal mede een reden zijn geweest om het terrein van de taal uit te breiden naar het beeld, het spel, de film, de beeldende kunst. Mensen die van het voorwaardelijke hun beroep maken, die het vanzelfsprekende persoonlijk stellen, de routinehandeling stelselmatig ontkennen en balanceren op een wankel evenwicht, zijn niet in de eerste plaats letterkundigen. Ze zijn clowns, komieken en kunstenaars voor wie K. Schippers een onver-bloemde, grenzeloze bewondering aan de dag legt. Zijn laatste bundel Een vis zwemt uit zijn taalgebied is in de ondertitel aan hen opgedragen: ‘tekst en beeld voor witte clown’. In een recente lezing in de reeks De brandende kwes-tie maakte K. Schippers de clown opnieuw tot zijn voorbeeld en onderwerp. (2) Het is al aangegeven: clownsdaden worden niet alleen door grappenmakers bedreven. In 1919 bedacht iemand in zijn functie van kunstenaar zijn tandarts met een door hemzelf ontworpen cheque. De tandarts accepteerde dit kunstvoorwerp. Het was gesigneerd, u raadt het, door Marcel Duchamp. Deze anecdote staat op het omslag van Een cheque voor de tandarts, waarin J. Bernlef en K. Schippers het dadai'sme in een adem noemen met Barbarber en het latere Gard Sivik. Schippers hield zich niet alleen bezig met Dada. Hij publiceerde nog in 1974 Holland Dada, het verslag van een speurtocht naar het Nederlandse dadai'sme, en hij leidde ook, in 1975, een bundel Dada-gedichten van I.K. Bonset, pseudoniem voor Theo van Doesburg, in. Daarbij maakte hij films en televisieprogramma's en schreef voor de Haagse Post. Tot 1976 verschenen er vijf gedichtenbundels die in een andere samenstelling in 1980 werden geselecteerd tot Een leeuwerik boven een weiland. Het beginvers uit die bloemlezing verwijst met taal naar kunst: Liefdesgedicht
Je hebt de dingen niet nodig
om te kunnen zien
De dingen hebben jou nodig
om gezien te worden
Een fragment uit het lange titelgedicht gaat als volgt:
Een gedicht lijkt ook zo maar
opgeschreven maar wie zegt niet,
dat er tussen al die woorden en zinnen
| |
[pagina 218]
| |
dagen, weken of maanden zitten
(de dichter meestal niet).
En wie zegt wat er van deze strofe
- ja, deze - is geschrapt, goed, je
ziet het niet meer, maar denk eens
aan al die weggepoetste vlekken
op een prachtig blinkende spiegelruit.
Van 1975 tot 1977 voert K. Schippers mede de redactie van Hollands Diep, een blad dat meer op cultuur en minder op politieke satire was gericht. Na 1978 schrijft hij over beeldende kunst in NRC-Handelsblad. Zijn interesse in kunst komt tot uiting in:
Kleur op reis
Schilder bruin altijd een paar tinten
lichter dan het gewenste bruin:
het wordt donkerder
bij het drogen
Picturaal voorrichten
als bij het schieten
op een tank
Rekening houden met de snelheid
Maar wat bedoel je
als je zegt:
de verf droogt snel?
Komt er toch iets vooruit,
al wordt er niets verplaatst?
Kan kleur
zonder zichtbare beweging
vaart hebben?
Een kleur met tempo?
Een schilderij dat droogt
in een rijdende auto
(Uit: Een vis zwemt uit zijn taalgebied). In hetzelfde jaar 1978 verraste de auteur zijn lezers met een roman: Bewijsmateriaal. Ook Een avond in Amsterdam kreeg in de plaats van tien gesprekken met Ben ten Holter, revue, realiteiten, verstoven craquelé, waarmee het boek verscheen in 1971, in de tweede druk van 1978 de ondertitel ‘roman’. Een nieuwe weg was ingeslagen. | |
3. Bewijsmateriaal.Weegt een papier met een potloodstreep erop zwaarder dan een bianco papier? Met die centrale vraag op zak gaat een voorwerpdeskundige in opdracht van de overheid een onderzoek instellen naar de ongewenste bijgedachten die een voorwerp in de taal kan oproepen, naar de gevaarlijke namen die beter voor het volk verborgen kunnen blijven en naar verspillend taalgebruik. Bewijsmateriaal speelt in een land, waarvan de inwoners zo vergroeid zijn met hun functies dat ze alleen functionele gedragsvormen kennen. In het noorden wonen vier gevaarlijke, zwijgzame types in wie de oplettende lezer Rein Bloem, Bernlef, Ten Berge en Faverey kan her kennen, dichters voor wie het wit van de pagina, het zwijgen, een belangrijk element is. Op zijn omzwervingen ontmoet de voorwerpdeskundige ook een professor in een dode taal, verbannen naar een bos waar zijn kennis geen kwaad kan. ‘Alles was afhankelijk van de te betwisten waarnemingen en interpretaties’. De waarheid en werkelijkheid blijken in de taal niet of nauwelijks kenbaar te kunnen worden gemaakt. De naam onthult niet veel omtrent het karakter van het ding, kan het zelfs verduisteren. De voorwerpen ontsnappen aan de beschrijving ervan. Niet de verbeelding heeft de macht, zoals een vorige generatie meende, maar het tekort aan verbeelding houdt de werkelijkheid in stand. Schippers' personage is op zoek naar de onaangetaste taal. De personen zijn dan ook nauwelijks omschreven, wel enigermate gekarikaturaliseerd. In de originele kijk op de dingen en op de ontoereikende benoembaarheid van de taal passen verwijzingen naar de beeldende kunst: ‘Ceci n'est pas une pipe’ schreef Magritte onder de preciese afbeelding van een pijp. De ironie voert de boventoon in verkapte citaten: ‘zo vanzelfsprekend als een appel in het gras en zo gewoon als de ontmoeting van een para- | |
[pagina 219]
| |
plu en een haas op een snijtafel’ (vrij naar Lautréamont). De hoofdpersoon, die om onduidelijke reden in het tweede deel als staatsgevaarlijk wordt vervolgd, ontsnapt uiteindelijk in het wit van de pagina. Deze verrassende roman die met korte duidelijke zinnen een heldere en boeiende structuur heeft en bovendien een komische verteltrant, werd door de kritiek met veel instemming ontvangen. Sommigen zagen er zelfs een nieuwe beweging in. De schrijver zelf ontkent zulke pretenties. ‘Het boek is op een speelse manier ontstaan, zoals al mijn boeken. Het viel me op dat ik vanaf 1970 regelmatig aantekeningen maakte over het gebruik van taal en over voorwerpen. Notities als: een plaatje kun je niet voorlezen; lachen is een fooi; het distributiekantoor voor taal en typografie; voor elk woord een beeld zoeken, dus ook voor voegwoorden en lidwoorden, een soort spijkerschrift... Er zat lijn in die aantekeningen, maar ik wist niet goed wat ik er mee aan moest. In 1975 heb ik die notities uitgetikt, het werd een tekst van vierhonderd pagina's. Geleidelijk aan rijpte het idee een persoonlijke grammatica te schrijven, maar bij nader inzien vond ik die aanpak te saai. Toen kwam een periode van stilstand, ik schreef nog wel gedichten en documentaires, maar aan het boek werkte ik niet - in ieder geval niet concreet. Tot ik in 1977 zonder aanleiding de zin ‘Het noorden van het dun bevolkte land waar ik geboren ben is nooit in kaart gebracht" typte. En daarna nog een stuk of veertig zinnen - de eerste twee bladzijden van het boek. Toen had ik plotseling een kader’.Ga naar eind(1) Schippers vraagt zich in zijn proza de meest doodgewone dingen af. Van de veron-derstelling van de werkelijkheid is zijn inte-resse geleidelijk verschoven naar de vraag omtrent het waarheidskarakter van de fantasie. De geamuseerde humor is even oorspron-kelijk gebleven. | |
4. Indrukken en waarnemingen.‘Het is mijn ambitie,’ zegt K. Schippers, ‘een boek te schrijven dat in elkaar zit als een goed stuk speelgoed’. In de vier jaar die volgden, publiceerde hij nog twee romans die opnieuw een ongebruikelijke thematiek hebben. De memoires van een driejarig meisje, Eerste indrukken, wordt door de auteur ook verklaard als een reactie op de verschrikkelijke babyrace waarin het niet de baby maar de ouders de grootste zorg is of het kind al kan lopen, kan praten en het morsen kan laten. Vandaar dat het meisje het gedrag van de volwassenen kritisch volgt. In Beweegredenen is een stadsopzichter de naamloze hoofdfiguur. Hij verandert in de afbeelding die een schilder van hem maakt als hij zit te vissen en vervolgens leeft hij nog alleen voort als gedachte. Ook hij is een soort voorwerpdeskundige. Hij heeft tot taak ouderdomsverschijnselen en schoonheidsfouten aan gebouwen in de stad op te sporen. De dingen hebben voor hem een topografische betekenis. De gebouwen vertellen hem waar hij zich bevindt. Anderen uit zijn omgeving maken het hem moeilijk. ‘Ben ik door toedoen van familie in een grap of meesterwerk terecht gekomen?’ Alleen door ononderbroken te blijven denken, slaagt hij er ten slotte in zijn leven te rekken. Het waarnemen heeft ook hier een overheersende functie en leidt tot een met veel raffinement gestructureerde roman die boeit ondanks of dankzij de absurditeit en door de fantasierijke en humoristische ideeën. Het gaat in Schippers' boeken niet om diepzinnige gevoelens, maar om het laten zien van dingen die meestal niet worden opgeschre-ven: de beweegredenen zonder duidelijk motief die volgens de stadsopzichter veel ‘eerlijker’ zijn. De waarnemingen en originele ideeen zijn in veel opzichten verwant aan die van een kunstenaar. Ook die ziet niet alleen de vaas, maar ook de ruimte tussen hem en de vaas. Die is essentieel voor de mate van het | |
[pagina 220]
| |
realisme. Heel duidelijk laat zich dat aflezen aan de schilderijen van De Chirico. Voorwer-pen krijgen in die voorstellingswijze een bevreemdende kracht door uitvergroting of onverklaarde schaduwen van zich buiten het beeldvlak bevindende dingen. De schrijver K. Schippers gebruikt op die manier de taal. Hij construeert en geeft reden tot verbazing. Schippers maakt daartoe gebruik van de gewone, voor ieder herkenbare werkelijkheid. Zijn manier van schrijven vertoont sterke overeenkomsten met de activiteiten van clowns en kan daarmee uitstekend worden geïllustreerd: ‘In de piste stond een piano. Er kwam een clown op met een pianokruk onder zijn arm. Hij bleef op een meter of vier afstand van het instrument staan en keek er indringend naar. Hij bewoog zijn hoofd langzaam heen en weer alsof hij een goede plaats voor de kruk zocht en zette hem ten slotte met een resoluut gebaar midden in de piste. Hij ging zitten, zijn handen rustten op zijn knieen. Iedereen zag dat de kruk te ver van de piano stond. Vanaf de plaats waar hij nu zat zou hij er nooit op kunnen spelen. Enkele minuten zat de clown doodstil alsof hij probeerde te begrijpen wat er niet in orde was. Toen strekte hij zijn armen uit, alsof zij, na lang nadenken, toch de toetsen wilden bereiken. Hij ging nu op de rand van de kruk zitten, strekte zijn armen nog verder uit, maar nog kon hij de afstand tussen de kruk en de piano niet overbruggen. Eindelijk stond hij op. Hij keek ernstig naar de kruk, maar raakte hem niet aan. Nu eens keek hij naar de piano, dan weer naar de kruk, alsof hij een fout had gemaakt en de afstand tussen die twee opnieuw goed in overweging moest nemen om tot een oplossing van zijn vergissing te komen. Plotseling Hep hij naar de ruimte achter de piano, ging achter het instrument staan en begon er met zijn schouders en handen tegen te duwen. Hij wilde nog steeds piano spelen, alleen was het volgens hem blijkbaar beter de piano naar de kruk te duwen en niet omgekeerd. Hij probeerde nu van alles, geduldig en met een volledige overgave. Steeds weer gaf hij zijn publiek de indruk werkelijk te geloven dat een nieuwe aanpak zou slagen. Hij duwde tegen de zijkant van de piano. Hij ging op de grond liggen en probeerde het instrument naar voren te trekken. Ten slotte lag hij boven op de piano en trommelde met zijn vuisten op de klep. Dat leek het slot te zijn. Hij spreidde nu immers zijn onmacht ten toon, want wie niet op de grond staat mag niet eens meer verwachten dat hij de piano een centimeter kan verplaatsen. Hij klom van de piano en liep naar het publiek... Tijdens het applaus bewoog de piano zich op eigen kracht naar de kruk. Het applaus hield op. De clown draaide zich om, liep naar de kruk, ging zitten en begon te spelen. En hij speelde met twee wijsvingers de meest verrassende loopjes, zo zelfverzekerd dat het leek alsof hij ervan overtuigd was dat al zijn handelingen niet voor niets waren geweest. Juist door wat hij allemaal had gedaan stond de piano nu bij de kruk, dat was de logica die hij had laten zien’.Ga naar eind(2) Zo en niet anders is de manier van schrijven van K. Schippers, die zelf bij dit door hem opgeschreven voorval in cursief schrift noteert: ‘het vergeten van wat je van plan bent geweest om te doen en het niet meer weten waar je iets kostbaars hebt opgeborgen’. Schrijven vanuit die onbevangen houding is schrijven zonder geheugen. |
|