iende eeuw voor zorgde, was Ferdinand Verbiest.
Roger. A. Blondeau heeft een prachtig ge'illustreerde biografie van deze beroemde Vlaming geschreven. Het boek kwam tot stand op initiatief van het Davidsfonds van Pittem in West-Vlaanderen, waar Verbiest op 9 oktober 1623 werd geboren. Aan het levensverhaal van Verbiest gaat een historische inleiding over Het China van Verbiest vooraf, die geschreven werd door Prof. Dr. U. Libbrecht, hoogleraar aan de K.U. Leuven. Bedoeling is ‘aan de lezer een korte schets te geven van het China dat Verbiest heeft gekend, zowel op politiek als op cultured gebied’ (p. 9). Ook wordt een beeld geschetst van de keizers die in de ‘Verbiest-periode’ (1659-1688) over China heersten.
Daarna volgt de uitvoerige levensschets van Verbiest zelf. Als kind van een groot gezin sleet hij zijn jeugd in Pittem om als achttienjarige al toe te treden tot de jezu'ietenorde. Zijn noviciaat volbracht hij in Mechelen en in Leuven studeerde hij, naast filosofie, ook wiskunde en sterrenkunde, onder leiding van de Antwerpse jezui'et en wiskundige Andreas Tacquet (1612-1660). Nadat hij zijn studies voltooid had, in Rome en Sevilla, mocht hij in 1657 na lang aandringen naar het Verre Oosten vertrekken, waar toen nog maar weinig missionarissen vaste voet aan de grond hadden gekregen. Hij werd er assistent van de Duitse pater Schall von Bell, die lange tijd de leiding had van het keizerlijk sterrenkundig observatorium. De Italiaan Ricci was Schall voorafgegaan en had het pad voor hem geëffend. In het voetspoor van zijn twee voorgangers legde Verbiest zich zowel toe op zijn apostolaat, als op intens wetenschappelijk werk, vooral op het gebied van de sterrenkunde. Zo stelde hij onder meer kalenders en efemeridentabellen op, ontwierp nieuwe instrumenten voor de keizerlijke sterrenwacht en bouwde zonnewijzers, wateruurwerken, een thermometer, een camera obscura en zelfs een soort stoomkarretje met schoepenrad, dat op eigen kracht rondholde. Hij schrok er evenmin voor terug kanonnen voor de keizer te gie-ten. Zijn bedoeling was niet alleen de voorsprong van de westerse wetenschap aan te tonen, maar vooral het overwicht van de westerse godsdienst te suggereren. Zijn zienswijze heeft hij zelf aldus geformuleerd: ‘Gelijk de kennis van de sterren eens de wijzen uit het Oosten naar Bethlehem voerde en hen in aanbidding neerwierp voor het Goddelijk Kind, zo ook zal de sterrenkunde de volken van China de weg wijzen, die hen zal brengen vóór het altaar van de ware God’ (p. 31). Dat dit niet altijd zonder jaloezie en allerlei tegenkantingen ge-beurde, spreekt voor zichzelf. Een aantal van zijn collega's werden zelfs veroordeeld en
terechtgesteld. Toch kon Verbiest zich door zijn opmerkelijke activiteiten een bijzondere plaats aan het keizerlijk hof verwerven. Zijn invloed was dan ook zeer groot, temeer daar hij in het Chinees een aantal gezaghebbende, godsdienstige, astronomische, wiskundige en aardrijkskundige studies publiceerde.
Van dat alles zou waarschijnlijk weinig zijn overgebleven, als het keizerlijk observatorium in 1969 niet door persoonlijke bemoeiingen van de voormalige premier Tsjoe-En-Lai was gered van de ondergang. Koning Boudewijn was de eerste landgenoot die, tijdens een bezoek aan China in mei - juni 1981, de restauratiewerken te zien kreeg. Het volledig vernieuwde observatorium, met de nog gave instrumenten van Verbiest, werd in maart 1983 voor het publiek opengesteld. In het derde nummer van de twaalfde jaargang van Septentrion (1983, pp. 25-29) verscheen daarover een uitgebreid artikel van R.A. Blondeau onder de titel L'observatoire de Ferdinand Verbiest s.j.. Zo kan iedere toerist en bewoner van het ‘Middelrijk’ nu de plaats ‘waar Oost en West elkaar ontmoeten’ bezoeken. Ferdinand Verbiest, die