de verhouding van de mens tot goed en kwaad of, eenvoudiger gezegd, hoe de mens op alle genoemde gebieden het best zijn menselijkheid bevordert. Over die deelsectoren van het in-dewereld-zijn gaan de verschillende hoofdstukken van dit boek. Het zijn er zeven. Want in een apart hoofdstuk worden de centrale aspecten van de moraal expliciet behandeld rond o.m. de opvattingen over zonde, permissiviteit, de ‘klassieke’ tien geboden, de opvoeding, enz.
De enquête met de bijhorende analyse geeft een sociologische benadering van het gedrag van de Belg. Suggesties en normerende orientering moet men hier dan ook niet verwachten. Het is een boek met veel tabellen en nog meer cijfers en een verhelderend commentaar. Het is ondoenlijk, binnen deze ruimte, dit cijfermateriaal weer te geven. Vele tabellen staan trouwens in relatie tot elkaar en moeten samen gelezen worden. Een paar vaststellingen - bij wijze van voorbeeld, die me speciaal zijn opgevallen: ‘wie in God geloven, zich godsdienstig noemen, tenminste wekelijks of maandelijks naar de kerk gaan, zijn “optimistischer” dan wie niet in God geloven, niet godsdienstig zijn, overtuigd atheïst zijn of nooit naar de kerk gaan’ (p. 39); het geloof in een persoonlijke God scoort aanmerkelijk hoger dan het geloof in een voortbe-staan (p. 73): ik heb persoonlijk moeite met dat beeld van een ‘eenzame’ God; ondanks snel groeiende tolerantie lijkt België nog iets restrictiever dan andere Europese landen inzake sexualiteit, echtscheiding, abortus en euthanasie (p. 89); het centraal stellen van het gezinsleven en het individualisme dat uit de antwoorden blijkt, brengen b.v. mee dat slechts 4 van de 10 Belgen deel uitmaken van een associatie (p. 137). De vele opmerkingen die men hoort en leest over het IK-tijdperk, waarin we terecht zouden zijn gekomen, blijken dus met de feiten te kloppen; somber wordt het beeld wanneer moet worden vastgesteld dat zes van de tien mensen, die bekennen tegenwoordig ongelukkig te zijn, vijf jaar geleden zich meer gelukkig voelden (p. 146) en dat eveneens zes van de tien zeggen dat de mensen thans minder hulpvaardig zijn dan tien jaar geleden (p. 147).
Interessant in het ‘politieke’ hoofdstuk is na te gaan hoe bruikbaar, zowel qua inhoud als qua personen, de begrippen ‘rechts’ en ‘links’ zijn geworden. Richten de arbeiders zich naar rechts en de intellectuelen naar links? Waarover denkt een en dezelfde persoon ‘rechts’ en waarover ‘links’? De socioloog kan hier alleen onduidelijkheid en dubbelzinnigheid vaststellen, terwijl de lezer even terloops aan de ‘linkse’ en ‘rechtse’ milities van de berichtgeving uit Libanon denkt.
Dit boek telt zeven hoofdstukken. Het eerste daarvan werd nog niet gesignaleerd; het wordt hier bij wijze van besluit expliciet vermeld. In dit hoofdstuk geeft prof. Rezsohazy een bondige, maar zeer verhelderende historische inleiding tot de hele studie. In ruim twintig bladzijden biedt hij ons de wordingsgeschiedenis van de toestand, die verder in het boek in cijfers wordt vastgelegd. Hij bespreekt eerst bondig drie grote breuklijnen, die na de homogeniteit van de Middeleeuwen tot belangrijke waardenverschuivingen aanleiding gaven: tussen 1450 en 1530 met het humanisme, einde achttiende eeuw met de nieuwe ideeën over vrij heid en rond het midden van de negentiende eeuw met de grote sociale omwentelingen en het beklemtonen van de waarden van gerechtigheid en gelijkheid.
Van daaruit krijgt onze hedendaagse wereld gestalte. De auteur maakt de ondertussen ‘klassiek’-geworden indeling van de naoor-logse periode: 1945-1965: de wederopbouw van Europa tot aan de overmoed van de vroege jaren zestig; midden in dit decennium een breekpunt rond een universele contestatie van gevestigde waarden en een vaak roekeloos experimenteren met nieuwe waarden; op dit naïef-vertrouwvol experimenteren heeft de economische crisis een domper gezet en ‘tegenover de werkloosheid, de overbevolking, de uitputting van de grondstoffen staat alleen onrust, zoniet angst’ (p. 28). Een herwaardering van veiligheid en orde schijnt zich voor te doen, maar ook een waardenverwarring en onzeker-heid, schrik voor een ongeremde vooruitgang en automatisering en tevens weigering om verworven comfort prijs te geven.
Deze inleiding geeft op een gelukkige manier aan uiteraard dode cijfers het ritme van het leven, waarvan ze momentopnames vastleggen. Het maakt deze publikatie tot een evenwichtig en interessant geheel. Het is aan pedagogen, moralisten en kerkmensen om conclusies te trekken ter bijsturing van een maatschappij, die er wel een beetje vermoeid uitziet, maar, me dunkt, nog genoeg levenskracht bezit om de echte waarden eigentijds te vertalen.
Guido Maertens / Kortrijk
kerkhof j., rezsohazy r., De Stille Ommekeer, Lannoo, Tielt, 1984, 216 p.