Verfransing.
Over de verfransing van Brussel is er al heel wat inkt gevloeid en mythes in stand gehouden. Het Studiecentrum Taal en Sociale Integratie van de Brusselse Vrije Universiteit heeft de laatste jaren het fundament gelegd van het historisch-wetenschappelijk en sociologische onderzoek naar de verfransing van de Belgische hoofdstad.
Paul De Ridder heeft uit het onderzoek naar het historisch taalgebruik in Brussel enkele heldere grondstellingen gedistilleerd: Brussel is vanouds een Brabantse stad, waar ‘Diets’ werd gesproken, en géén Vlaamse. Uit de archieven van deze Brabantse stad blijkt dat Brussel vanaf de Bourgondische vijftiende eeuw tot op het einde van de achttien-de eeuw een Nederlandse stad was in het hertogdom Brabant, waar de volkstaal ‘Nederduits’ was en waar enkel aan het Hof met de bijhorende staatsadministratie Frans werd gesproken.
Zelfs Filips de Goede, de enige Bourgondier die in Brussel verbleef, gebruikte in zijn oorkonden voor de Brusselaars steeds Nederlands. In het graafschap Vlaanderen, dat een leengebied van Frankrijk was, drong de Franse taal veel dieper door dan in het hertogdom Brabant. Verfransende invloed ging er dus eerder uit van Vlaanderen, waar in de archieven van b.v. Gent, Brugge, leper, heel wat meer in het Frans gestelde stukken voorkomen dan in de Brusselse stadsarchieven. Men zou historisch beter de term ‘Nederlands’ gebruiken dan ‘Vlaams’, merkt De Ridder terzijde op.
Aan de vooravond van de Franse bezetting in 1794 was ruim negentig percent van de Brusselse bevolking Nederlands-talig. Niet de Bourgondiërs hebben derhalve Brussel verfranst. De verfransing is van veel ‘recentere’ datum en hangt rechtstreeks samen met het ontstaan van het Belgisch centralistisch staatsapparaat in 1830 waar het Frans tevens als enige bestuurstaal gold.
‘De verfransing van Brussel’, zo stelt De Ridder, ‘was hoofdzakelijk het gevolg van vreemde inwijking en niet zozeer van het “franskiljonisme” van de autochtone Brussels’. Deze Waalse en zelfs Franse ‘inwijking’ werd massaal na 1830 toen de Fransééntalige administrate van de Belgische Staat behoefte had aan een uitgebreid ambtenarenkorps. De Waalse ‘inwijkelingen’ hadden voor de autochtone Brabantse Brusselaars slechts misprijzen en wilden hun eigen Waalse identiteit vrijwaren in eigen Waalse verenigingen.
De negentiende-eeuwse gecentraliseerde Belgische Staat met zijn Franse administratieve bovenlaag en hautaine bourgeoisie, die ook de financieel-economische hefbomen hanteerden, heeft Brussel verfranst.
De verfransing ging dus uit van de Belgische bufferstaat van 1830 en Brussel onderging als administratieve hoofdstad in eerste instantie noodgedwongen deze verfransingsimpuls. De autochtone Brabantse bevolking in en rond Brussel was onder dit Frans taalimperialisme uiteraard een wend-en kneedbaar publiek. De gewone Brusselaar is historisch steeds een pragmatisch en opportuun ingesteld individu geweest, zo luidt ook de vaststelling van André Monteyne in zijn boek over ‘de Brusselaars’. Het huidige ‘Front des Francophones’ vindt derhalve veeleer zijn voe-dingsbodem in de Waalse inwijking dan in de Brusselse volks-aard. De anti-Vlaamse houding wordt ‘de’ Brusselaar onjuist toegeschreven. Vlaanderen moet dit beseffenen en dient opnieuw aansluiting te zoeken bij de vlottende middenmoot van de tweetalige, halfverfranste Brusselaar, zo pleit Paul De Ridder. Het wordt inderdaad hoogtijd dat Vlaanderen zich tegenover het fenomeen Brussel tactisch in een meer open en positieve benadering opstelt.
Het kortzichtige en kleingeestige anti-Brusselse gekrijs heeft nog niet veel opgeleverd. Het heeft enkel bewerkt dat heel wat gewone Brusselaars in de armen van de extreme francofonie gedreven werden. Paul De Ridder ontleedt in dit opzicht de politieke onmondigheid en kortzichtige kruideniersmentaliteit van de Vlamingen, die vooral ten aanzien van het probleem Brussel sterk wordt aangevoeld. De Vlamingen moeten allereerst een waarachtige autonomic verwerven. Slechts vanuit deze ‘machtspositie’ kan de Nederlandse gemeenschap haar leden in Brussel doeltreffend steunen.
In verdere hoofdstukken toont De Ridder aan hoe Vlaanderen zich in de loop van de negentiende en twintigste eeuw ontvoogde op kosten van de Nederlandstalige Brusselaars. Alle winstpunten van de Vlaamse Beweging werden immers politiek gescoord, als compensatie voor toegevingen inzake Brussel. De ‘Marsen op Brussel’ van de Vlaamse Beweging hebben de belangen van de Nederlandstalige gemeenschap in Brussel méér geschaad dan bevorderd, zo evalueert de historicus. Paul De Ridder pleit voor een ‘nieuwe mentaliteit’ inzake Brussel, een meer realistische en positieve aanpak van het Brussels probleem, niet uit zwakheid maar wel ‘vanuit het welbegrepen eigen belang van onze Nederlandse gemeenschap en van Brussel zelf:’ het opruimen van een reeks wederzijdse vooroordelen naar de groeiende massa tweetaligen, het uitspelen van de internationale troeven van onze Nederlandse cultuur op het Brussels forum, het ontwikkelen van een waarachtig stadsgevoel voor Brussel op zoek naar een urbanistisch evenwicht inzake