tijd aan Parijs dat het niet mooi meer is. Bijna het hele eerste hoofdstuk bv. is een van de meest vervelende dialogen (er staat ‘verbluffend vervelend’) die ooit werden neergepend. Bijna alle Europese gedeeltes zijn zwaar op de hand, opgeblazen en uitermate saai. De helft van de roman is pretentieuze kletspraat. Wel zou het Indonesische deel, als dat er apart zou worden uitgelicht, een uitstekend en belangrijk document zijn. Maar verder zal niemand, behalve academici met een hondshardnekkige motivatie, enige belangstelling opbrengen voor Du Perrons bladzijden... Nou moe, als dit met het groene hout gebeurt....
Het jaarboek 1982 van het meer dan 250 jaar oude Istituto Universitario Orientale van Napels bevat meer ‘Nederlandse materie’ dan dat van 1981. Ditmaal is echter Scandinavie bijna volledig weggedrukt in Aionn 1982, XXV. Studi nederlandesi, Studi nordici. (Adres voor bestelling: International Book Centre, Piazza Montecitorio 117-123, Rome). Het leeuwedeel gaat in deze aflevering naar Bredero en Bordewijk. De inleiding, ter gelegenheid van de 250ste verjaardag van de instelling, vermeldt hoe Nederlandse en Scandinavische studies zijn terechtgekomen in een Oosters instituut....
Ruim 170 pagina's besteedt Jan Hendrik Meter aan Bredero en de dichterlijke vrijheid. Vooral aan de hand van Moortje verduidelijkt de studie, flink gestoffeerd met voorbeelden en citaten, hoe Gerbrand Adriaensz. omsprong met zijn inspiratiebronnen. De tweede interessante tekst is van de hand van G. Franco Groppo en handelt over Bordewijks Blokken; daaraan vooraf gaat een korte biografische schets. Dit artikel is de moeite van een Nederlandse vertaling waard, zeker voor een Vlaams publiek, dat van Bordewijk nauwelijks de naam kent, laat staan het ceuvre.
In dit tijdschrift wordt traditiegetrouw aandacht geschonken aan het grensgebied waar de Nederlandse en Hoogduitse cultuurtalen elkaar raken en in het verleden om de hegemonie hebben gestreden. Wie daar een helder en uitgebreid overzicht van wil, kan dat vinden in Handelingen XXXVII, 1983 van de Kon. Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis (Adres: De Pinte-laan 327, B-9000 Gent). Ludger Kremer schrijft erin over ‘Nederlands en Duits als concurrerende cultuurtalen in Duitse gebieden’, met wellicht als belangrijkste bedoeling ‘het geografische en methodische kader af te bakenen waarin toekomstig onderzoek zou kunnen plaatsvinden’. Vooral Duitse taalhistorici hebben hier volgens de auteur nog een belangrijke taak op een terrein waar nog nauwelijks over gepubliceerd is. Het geografisch en historisch overzicht dat Kremer hier biedt, beschrijft het Nederlands als autochtone taal in nu Duitse streken, het Nederlands als geïmporteerde cultuurtaal en het Nederlands als cul-tuurtaal van immigranten. Deze studie is mede door zijn uitgebreide bibliografie een inspirerend uitgangspunt voor verder onderzoek.
Jürgen Sudholter stuurde ons een ander bericht i.v.m. Duitsland. Daar vindt sinds 1980 ieder jaar een wedstrijd voor levende talen plaats, waaraan scholieren van de tweede cyclus van het voortgezet onderwijs kunnen deelnemen. De twee belangrijkste voorwaarden voor deelneming zijn: voldoende beheersing van ten minste twee levende talen naast de moedertaal, en de voor de wedstrijd gekozen taal mag niet de moedertaal van de kandidaat zijn.
De wedstrijd vindt in drie ronden plaats. In 1983 hebben 421 jongelui aan de eerste ronde deelgenomen en waren 15 vreemde talen bij de wedstrijd vertegenwoordigd. De meeste deelnemers hebben, wat voor de hand ligt, Engels of Frans gekozen, maar toch heeft 13,5% van de kandidaten
‘Trefpunt’, mei 1984, nr. 5.
zich aangemeld voor een niet - traditionele taal, onder wie 2,8% voor een Germaanse taal als het Deens, het Zweeds en het Nederlands. Scholieren van een leeftijd van gemiddeld achttien jaar moesten al over een goede talenkennis beschikken om de opdrachten van de wedstrijd aan te kunnen.
De talenwedstrijd aan de ene kant en het onderwijs van het Nederlands aan de andere kant -bestaat er misschien een wederzijdse beïnvloeding? Dat vraagt Sudholter zich in gemoede af. ‘In ieder geval, zou het nuttig zijn jonge mensen in de Bondsrepubliek, die over een goede talenkennis beschikken, attent te maken op de wedstrijd, vooral wanneer de taal die ze beheersen tot de minder vaak geleerde en gedoceerde talen behoort, zoals het Nederlands’, vindt hij.
Als er vandaag de dag één land is dat niet te klagen heeft over zijn uitstraling in het buitenland, dan is het wel Japan. Dat weerspiegelt zich in de frequentie waarmee het door andere landen in een of andere vorm wordt opgevrijd. Het Nederlandse taalgebied, zo klein als het is, laat zich daarbij niet onbetuigd. We veroorloven ons zelfs de luxe twee verschillende strategieën te ontwikkelen.