gezelschappen die minder ‘getroffen’ worden, maar zich niettemin geviseerd voelen en terecht een en ander als een blaam ervaren. Onder hen in de eerste plaats ARC A (Gent), dat sinds vorig jaar en vanaf dit seizoen nog sterker gestructureerd, samen met Teater 19 (Brugge) onder de gemeenschappelijke naam NET (Nationaal Eigentijds Teater) vaart. Het NET kreeg van de RAT een ‘neutraal’.
In een open brief aan de Raad van Advies laat Jo Decaluwé, directeur NET/Area en voorzitter raad van beheer NET/T19, hieromtrent zijn verbazing en ongerustheid horen. Dit ‘neutraal’ klinkt inderdaad onvoorstelbaar, wanneer men weet dat van de acht gesubsidieerde Gentse theaters er zes een ‘gunstig’ advies krijgen (NTG, Arena, poëzien, Vormingsteater, Stekelbees en Speelteater, of: 6 op een totaal van 14!) en slechts één een ‘ongunstig’ (Vertikaal).
Ik ken geen cijfers en ik weet ook niet welk financieel beleid gevoerd wordt, maar één punt is zeker: als er in Gent één theater is, waar men in de jongste jaren aanhoudend durft naar vernieuwing zoeken, dan is het NET/Arca. (‘Controverse’, dat voor het eerst een jaarlijkse toelage van 300.000 fr. (!) ontvangt, maar niet tot de groep van de 33 ‘officieel erkenden’ behoort, laat ik hierbij buiten beschouwing.) Dit heeft niets met persoonlijke voorkeur te maken, want lang niet alle produkties komen even goed aan. Maar het gros van het theaterwerk dat daar verricht wordt, resulteert voor de toeschouwer in een theatererva-ring als avontuur. Naar een Arcavoorstelling ga je niet onvoorbe-reid, want je weet dat elke enscenering je steeds weer op een andere manier kan verrassen en in haar eigenzinnigheid een intense confrontatie inhoudt van de toneelmaker met zijn publiek. Hierin juist ligt de dialoog die het theatergebeuren levend houdt. En zo iets kun je hoe dan ook niet ‘neutraal’ noemen.
Er mag gezegd worden dat NET/Arca soms artistieke risico's heeft genomen. Vooral met Pol Dehert en Herman Gilis, huisregisseurs vanaf het speeljaar 1982-83, komt het regie-experiment van de jonge lichting uitdrukkelijk aan bod. Anderzijds weet Decaluwé handig een beroep te doen op gerenommeerde topacteurs, in produkties die qua vorm traditioneel blijven en in handen liggen van regisseurs, die op hun beurt vaste waarden zijn. Het lijkt me - ook commercieel gezien - een aanvaardbaar evenwicht.
Een kort overzicht van de laatste twee jaar.
Pol Dehert regisseerde Woyzeck (Buchner), De idioot en de dood (von Hofmannsthal), Leonce en Lena (Büchner), Zes personages op zoek naar een auteur (Pirandello), Medeamateriaal (Müller), en straks ook Nora, een poppenhuis (Ibsen). Herman Gilis tekende voor Clavigo (Goethe) en Les mystères de I'amour (Vitrac). En samen monteerden ze De Opdracht (Muller) en Starkadd (Hegenscheidt). Een opvallende voorliefde dus voor Duits werk. Toevallig, zeggen ze.
Met uitzondering van de belangrijke hedendaagse Oostduitse auteur Heiner Muller, gaat het ongeveer altijd in de richting van een dramaturgische ontrafeling van klassiek tekstmateriaal. De schriftuur wordt uit haar context van literair-historische vooroordelen losgeweekt, en de dramaturg zet zich schrap. Hierbij aansluitend doorbreekt de vertolking koel beredeneerd een pak theaterconventies, waardoor het personage zijn traditionele ‘humanistische’ gaafheid verliest. Het is een van de typische uitingen van het postmoderne theater en meteen een aspect van het Arca-profiel.
Er wordt overigens niet geaarzeld om ook met de ruimtelijke mogelijkheden te experimenteren. Weg uit de schouwburg dus. Woyzeck b.v. hield het publiek twee uur lang op de been. Van statie tot statie werd Büchners fragmentarische structuur overbrugd, in de leeggehaalde Arca-