lisme’ werd bestempeld. Een typisch werk uit deze periode is De grote kast (1943).
Nog tijdens de oorlog onderging Mendelson de invloed van het cubisme, nadat hij enkele boeken met reprodukties van Picasso had gezien. Het zou hem trouwens heel wat moeite kosten om zich aan deze invloed te onttrekken.
In 1945 vestigde Mendelson zich in Brussel. Hij werd in 1947 een van de stichters van de Jeune Peinture Beige. Tussen 1946 en 1949 nam hij ook deel aan de salons van ‘Apports’, waar progressieve kunst werd getoond.
Na de oorlog maakte Mendelson een snelle evolutie door in de richting van de niet-figuratieve kunst. Zuiver abstract is hij echter nooit geworden. Hij gebruikte vaak geometrische vormen zonder daarom naar de geometrische abstracte kunst over te gaan. Integendeel, er was bij hem steeds een allusie op de werkelijkheid aanwezig. De horizontale geometrische vormen verwezen bijv. naar liggende mensen op het strand. In het schilderij Woud-ruimte uit 1952 komen een aantal. verticale geometrische vormen voor, die de sfeer van een bos oproepen, zonder dat er sprake kan zijn van enige figuratie.
In 1951 werd Mendelson benoemd tot leraar aan het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwen Sierkunsten van de Ter Kameren Abdij te Brussel, waar hij tot 1980 les gaf in zeefdruk, een nieuwe drukmethode, die hij in België heeft ingevoerd.
In de jaren vijftig koesterde Mendelson ook een grote belangstelling voor de relatie tussen architectuur en schilderkunst. Hij kon deze interesse concretiseren dank zij een voorstel van architect Leon Stynen. Deze vroeg hem in 1953 om een grote wandschildering te maken in de Kursaal te Oostende. Mendelson voelde instinctief aan wat men als vormen en kleuren in een gebouw kon aanbrengen en hoe deze moesten samenvallen met de verschillende ruimten. Hij schilderde
Marc Mendelson, ‘Tekening in indische inkt’; 1969.
in 1954 ook een groot paneel voor de gevel van het restaurant ‘Canterbury’ in Brussel. Toen dit gebouw enkele jaren geleden werd afgebroken, werd het paneel aangekocht door het ministerie van Cultuur. In 1974 realiseerde hij een paneel voor het metrostation Park te Brussel.
In 1960 keerde Mendelson op een harmonische wijze terug tot de figuratieve schilderkunst. Hij maakte toen reliëfschilderijen, waarop de verf in dikke lagen werd aangebracht, waarna hij in de materie nerven, krassen en tekens maakte. Deze werken zijn ontstaan onder invloed van zijn verblijf in Spanje, waar de schilder jaarlijks een paar maanden
Marc Mendelson, ‘Rencontre du bleu d'outre-mer’, aquarel, 1974
doorbrengt. Hij raakte toen sterk onder de indruk van de vervallen, afgebladerde muren in Spanje en vooral van de graffiti op deze muren. De krassen en tekens op zijn reliefschilderijen zijn dan ook nauw verwant met deze graffiti.
Geleidelijk wordt de figuratie in deze werken steeds nadrukkelijker en weldra verschijnen er ook menselijke figuren, zoals in het schilderij Nez à Nez (1964), waarin twee personages op ironische wijze worden uitgebeeld.
De eerste reliëfwerken waren wit-zwarte schilderijen. Hierop volgde een periode van monochrome zware schilderijen, waarin de vormen door het relief werden afgetekend. Daarna.