Hubert Lampo:
tocht door de tijd
in Flandria Fantastica.
Hubert Lampo's boek, Zeg maar Judith, dient zich in de eerste plaats aan als een nieuwe roman volgens het inmiddels al beproefde recept van het magisch realisme. Maar het is veel meer dan dat. Het is ook een grillig en overdadig gecommentarieerd egodocument, een nauwelijks verhuld zelf-portret met tal van beschouwingen over en schimpscheuten op de eigen tijd en (literaire) zeden. Het is bovendien een soort uitgesponnen essay of een uitgebreide documentatie over feiten en gebeurtenissen die ressorteren onder de rubriek ‘het fantastische’. De rode draad door dit alles heen is de liefde die Geert Claerhout, de centrale ikfiguur, opvat voor een mysterieuze onbekende vrouw. Dit kernverhaal beslaat slechts enkele maanden (van april tot augustus) en loopt uit op een happy end. Claerhout bemerkt aan de rand van de strooiweide waar de as van zijn overleden vader wordt verspreid, ‘een slanke, hoogblonde verschijning met lang, loshangend haar’, met een ‘witte’ om de taille van een aangesnoerde ceintuur voorziene regenmantel’ (p. 40). Deze jonge vrouw, later zal blijken dat ze Judith heet, blijft hem op de meest geheimzinnige manier achtervolgen (tot in Engeland toe) en zal hem dan weer ontwijken. Ze vertoont, voor de lezer die met Lampo's vroeger werk vertrouwd is, alle kenmerken van de bekende anima-figuur.
De gebeurtenissen worden gepresenteerd in memoire-vorm, als een verslag achteraf, een te boek stellen van herinneringen; ze worden ook breedvoerig geïnterpreteerd: in het magisch realisme zijn gebeurtenissen immers nooit alleenstaande verschijnselen, ze kunnen teruggevoerd worden tot
Hubert Lampo (o1920). (Foto A. Vandeghinste).
mythische oer-momenten of situaties zoals ook de personages in hun optreden kunnen verwijzen naar mythische figuren, naar een realiteit van een hogere, andere orde. ‘In het menselijk bestaan (zijn) krachten werkzaam (...) waarvan wij ons geen rekenschap geven’ (p. 121). Dit alles wordt hier extra aangezet omdat Claerhout, die een afsplitsing is van Lampo (zoals deze zelf zei in een gesprek met Renè T'Sas in
De Nieuwe, 8 december 1983), een grote belangstelling toont voor de cultuurhistorische en esoterische tradities die een sterke greep op het (collectieve) onderbewuste en dus op de verbeelding behouden. Jung is inderdaad de ‘vader’ van de magisch-realistische theorie. Claerhout, historicus en vrijgezel, 36 jaar oud (niet alle ‘persoonlijke’ details zijn dus autobiografisch), krijgt van zijn zwager de opdracht een boek te schrijven over ‘Flandria fantastica’, en gaat zich hiervoor documenteren, terzijde gestaan door zijn vriend Nico Waelrant, boekhandelaar, die hem in contact brengt met de vreemde meneer Biddeloo, die al even vreemde of dan toch ‘onacademische’ theorieen verkondigt over Shakespeare. Biddeloos buitenissige uiteenzettingen berusten op een verhaal dat enkele jaren geleden inderdaad kortstondig ophef heeft gemaakt en waarover Lampo al verslag uitbracht in
De neus van Cleopatra (1975; het relaas van een interview met J.-W. Bergsneider). Het komt hierop neer dat Shakespeares werk