| |
| |
| |
Veranderingen in het hedendaagse Nederlands
J.M. van der Horst
J.M. VAN DER HORST
werd geboren in 1949 te Leiden. Studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit van Leiden. Is wetenschappelijk medewerker van het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam, docent taalkunde M.O.-opleiding De Vrije Leergangen te Amsterdam en docent aan de Rijksarchiefschool te Den Haag. Publiceerde ‘Kleine Middelnederlandse Syntaxis’ (1981); ‘Jan Klaassen op herhaling. Een andere kijk op grammatical’ (samen met E.A. Binnerts, 1984); ‘Van organisme naar mechanisme; 1870’ in ‘Taalverandering in Nederlandse dialekten’ (1979); ‘Onderschikking en de plaats van de persoonsvorm in het Middel-Nederlands’, TNTL (1981); ‘Samentrekking diachronisch’, in ‘Studies voor Damsteegt’ (1981). Vaste medewerker aan ‘Onze Taal’ en de NOS-radioprogramma's ‘De Taal-show’ en ‘Wat een taal’.
Adres: Roodenburgerstraat 43, NL-2313 HJ Leiden.
| |
Inleiding.
Alle talen veranderen, voortdurend. Het Nederlands is zeker geen uitzondering op deze regel. Iedereen die wel eens Middelnederlands of 17 de-eeuws Nederlands gelezen heeft, weet hoezeer het Nederlands in de afgelopen eeuwen veranderd is.
Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de Nederlandse taal in de 20ste eeuw opgehouden is met veranderen. Ook in onze dagen zal de taal onderhevig zijn aan allerlei veranderingen. Maar de meeste veranderingen gaan langzaam. Zo langzaam, dat ze niet of nauwelijks op te merken zijn.
Wat wél betrekkelijk snel kan gaan, is het inburgeren van nieuwe woorden. En dàt is dan ook waar de meeste mensen aan denken als het over taal verandering gaat. Immers, veranderingen die binnen een mensenleeftijd hun beslag krijgen, zijn makkelijker waarneembaar, worden eerder opgemerkt, dan veranderingen die eeuwen duren.
Hoe belangrijk de opkomst van nieuwe woorden of nieuwe betekenissen ook is, en trouwens ook het verdwijnen van woorden of bepaalde betekenissen, er zijn veel ingrijpender veranderingen. Wijzigingen in de grammatica, in de woordvorming en in de klanken verlopen weliswaar trager, maar zij bepalen in veel sterker mate het gezicht van een taal.
In dit opstel wil ik enkele grammaticale veranderingen noemen die nu aan de gang zijn. Buiten beschouwing blijven veranderingen in de woordenschat, evenals verschuivingen in de woordvorming en de klanken. Ook zal ik niet spreken over de veranderende positie van het ABN, het Algemeen Beschaafd Nederlands, niet over taalsociologische verschuivingen in onze tijd en niet over dialecten. En tenslotte moet ik ook het hoe en het waarom van de wèl besproken veranderingen laten rusten. Het noemen van enkele hedendaagse grammaticale veranderingen is al hachelijk genoeg.
In een kort opstel als dit is geen ruimte om uitvoerig uit te leggen wat ik onder grammatica en onder ‘het Nederlands’ versta. Wat het eerste betreft: dat blijkt voor zover nodig voldoende uit wat volgt. Wat het tweede betreft: ik bedoel met ‘het Nederlands’ precies hetzelfde als wat iedereen daarmee bedoelt die er geen probleem van maakt. Alleen zou het wel eens kunnen zijn, dat ik in feite vooral over het Noordnederlands spreek. Als dat zo is, mag daarin niets ten nadele van het Zuidne- | |
| |
derlands gelezen worden; het komt dan doordat ik nu eenmaal woon, werk en leef in Nederland. Zouden er in het Belgische Nederlands andere grammaticale veranderingen gaande zijn, en/of de wèl genoemde niet, dan hoop ik dat iemand die het beter overziet dan ik zich geïnspireerd voelt daarover te schrijven.
Taalveranderingen uit het verleden zijn makkelijker te beschrijven dan taalveranderingen die in onze eigen tijd plaatsvinden. Dat klinkt merkwaardig, omdat we de taal van nu veel beter kennen dan de taal van vroeger. Toch is die grotere vertrouwdheid met de eigen taal in zekere zin een nadeel. We kennen onze taal namelijk te goed, we zitten er tezeer middenin, om afstand te kunnen nemen en het allemaal te overzien. Er is zo verwarrend veel waar te nemen, dat we moeilijk grote lijnen kunnen trekken. Bovendien weten we niet hoe de taal in de toekomst zal zijn. Daardoor kunnen we haast geen onderscheid maken tussen verschijnselen van voorbijgaande aard en echte veranderingen, die doorzetten en de taal blijvend een ander gezicht geven. Desondanks zal ik proberen enkele veranderingen in het hedendaagse Nederlands te bespreken, verschuivingen die nu plaatsvinden maar nog lang niet voltooid zijn. Of deze veranderingen werkelijk in dezelfde richting verder zullen gaan in de toekomst, is in sommige gevallen wel waarschijnlijk maar beslist niet zeker. De ontwikkeling kan ook tot stilstand komen, of onverwachts een andere richting op gaan.
| |
Drie onechte veranderingen.
Voordat ik begin met de bespreking van de echte veranderingen, zal ik eerst een paar ontwikkelingen noemen die veel mensen ten onrechte voor een taalverandering aanzien. Zo hoor je vaak, dat er in onze tijd een verandering plaatsvindt van groter dan naar groter als. In werkelijkheid is groter als (of as) helemaal niet nieuw, maar in de meeste dialecten, en daardoor in de spreektaal van velen, al minstens vanaf de middeleeuwen heel gewoon. Misschien hadden andere dialecten groter dan. In ieder geval gold voor het ABN en voor de schrijftaal de regel dat het groter dan moest zijn. Wat je tegenwoordig ziet is niet zozeer een taalverandering, als wel het overboord zetten van een ABN-norm en een schrijftaalregel. Men is niet langer bereid anders te spreken en te schrijven dan men van huis uit doet. Vandaar dat je steeds vaker hoort, en ook wel leest, groter als, belangrijker als, goedkoper als, enz...
Een tweede schijnverandering is het zogenaamde verwarren van hen en hun. Volgens de schoolboeken moet het hun zijn als het om een meewerkend voorwerp gaat (Ik geef hun een boek) en hen als het een lijdend voorwerp is (Ik heb hen gezien) of na voorzetsels (met hen, voor hen). Bij het spreken komt er van dit onderscheid meestal niets terecht, en ook in kranten en boeken tref je veelvuldig de ‘verkeerde’ vorm aan. Met opzet schrijf ik ‘verkeerde’ tussen aanhalingstekens, want eigenlijk heeft het onderscheid nooit bestaan. Het is bedacht in de 17de eeuw, waarschijnlijk door Christiaan van Heule, en het is altijd een bedenksel gebleven, dat wel in schoolboeken bestond maar niet in werkelijkheid. Wat wij nu beleven is net als bij groter als en groter dan niet een taalverandering, maar het niet langer accepteren van een onnatuurlijke, oneigenlijke regel voor de schrijftaal. De beweging voor spontaan taalgebruik, voor ‘schrijven zoals je spreekt’, begonnen met Multatuli en Kollewijn, werkt nog steeds door.
De derde schijnverandering die we hier even willen noemen, is het gebruik van constructies als Jan z'n boek en Elly d'r fiets in schrijftaal. Deze bestaan al heel lang. In een akte uit 1476: Peter van Heemskerck sijn lijftochte aen die voircamer (P.v.H. z'n vruchtgebruik van de voorkamer). Nog ouder is misschien: de vader deilet die ghebruderen har goet (...de broers d'r goederen) (uit Het leven
| |
| |
van Jezus). Mogelijk bevat zelfs de volgende zin van Jacob van Maerlant, in de 13e eeuw, al dezelfde constructie: Dien haer tande sijn so versleten / dat si niet en doghen ter beten. Om de een of andere reden werd zoiets verder niet toegelaten tot de schrijftaal. In boeken tref je het alleen sporadisch aan. In de 17e eeuw een enkele keer bij Vondel: En Sater, Sint Ambroos zijn volle broer, een enkele keer bij P.C. Hooft: In't Oorloch treede ick staech aen Mars zijn rechter zij, in de 18e eeuw een enkele keer bij Wolff en Deken: dit valt in 't volk zijn' smaak en die dame haar begrippen. Net genoeg voor de conclusie dat deze manier van zeggen al heel oud is en al die eeuwen door bestaan heeft. Maar het is iets van de spreektaal geweest, wat niet geschreven werd. De uitzonderingen bevestigen de regel. Dat is in onze tijd nog steeds goed te merken. Jan z'n boek en Elly d'r fiets zijn in ons spreken heel gewoon, maar ook nu nog moet je lang zoeken voordat je zoiets in gedrukte vorm tegenkomt. Momenteel treedt daarin verandering op. Reve gebruikt zulke constructies regelmatig in zijn romans, ook bij andere schrijvers duiken ze op: Assoe is Loek zijn bond (J.M.A. Biesheuvel), Dorrestijn zijn verdienste (L. Weemoedt), Wolkers z'n Turks Fruit (W.F. Hermans). Dat het bepaald niet meer alleen populair taalgebruik is, moge blijken uit de volgende twee voorbeelden, uit een artikel van de taalkundige F. Debrabandere: wijlen dr. Jan Soete zijn radiopraatjes en ... want in Lootens zijn ‘Oude kindervertelsels...’ (1976). Het is een schijnverandering, een constructie die al eeuwen bestaat, maar tot de spreektaal beperkt bleef, wordt tegenwoordig toegelaten in de schrijftaal.
Er zouden zo nog wel meer voorbeelden te geven zijn van veranderingen die in feite geen taalverandering zijn maar een nieuwe houding ten opzichte van het schrijven. De afstand tussen spreken en schrijven is eeuwenlang groot geweest, men schreef heel anders dan men sprak. Voor de schrijftaal golden allerlei meestal kunstmatige en verzonnen regels die in het gewone spreken niet bestonden. Omstreeks 1870 komen er andere opvattingen op dit punt: schrijf zoals je spreekt. Met alle gevolgen van dien voor groter als, hen en hun en Jan z'n boek. Overdreven gezegd: het gaat hier niet om taalverandering maar om verandering van de schoolboeken. Die moeten we goed onderscheiden van echte taalverandering. We zullen nu voorbeelden van echte taalveranderingen gaan bespreken die op dit moment aan de gang zijn.
| |
Dat en wat.
Driehonderd jaar geleden was het slordig als je zei: het huis waar ik geboren ben; het moest zijn: het huis daar ik geboren ben. Gaandeweg spraken echter meer mensen van ... waar ik geboren ben, en wat ooit als fout gold is niet alleen goed geworden maar nu zelfs de enige mogelijkheid. Het woord daar is in dit soort zinnen helemaal vervangen door waar. Niemand, hoe slordig ook in zijn taalgebruik, zal tegenwoordig de omgekeerde fout maken en spreken van het huis daar ik geboren ben. In onze tijd is een vergelijkbare verandering aan de gang. Nu van dat naar wat in gevallen als het boek dat ik gisteren las / ... wat ik gisteren las. Deze verandering is nog niet zo ver gevorderd als die van daar naar waar. Dat en wat kunnen in zulke zinnen allebei. Het onderwijs verzet zich nog tegen ...wat, en in schrijftaal tref je dan ook bijna alleen maar ... dat aan. En de kracht daarvan is zo groot, dat de meeste mensen denken dat ze ook meestal ...dat zeggen. Maar het is niet zo. In spreektaal gebruiken de meeste Nederlandssprekenden al lang veel vaker ...wat. Al in het begin van de jaren veertig schreef A.A. Verdenius: ‘U kunt om u heen horen dat er hoe langer hoe meer mensen komen die zeggen: het liedje wat hij zong, was aardig.’ Als
| |
| |
het met dat en wat net zo gaat als met daar en waar, zal op den duur het boek wat ik gisteren las de enige mogelijkheid zijn, ook in de schrijftaal.
| |
Waarmee en waar...mee.
Waarschijnlijk hebben we ook met een echte taalverandering te maken bij woorden als waarmee, waarop, waarin, enz. Op het eerste gezicht gaat het alleen maar om een keuze tussen twee mogelijkheden: de pen waarmee ik schrijf en ... waar ik mee schrijf, de stoel waarop ik zit en ... waar ik op zit. In de spreektaal kiezen we meestal voor de gesplitste vorm, in de schrijftaal vaker voor de samengevoegde vorm. Tenminste, als er te kiezen valt, want in sommige gevallen is er maar één mogelijkheid: een probleem waar hij niet uit kon komen (en niet: waaruit hij niet kon komen); allerlei decors waarvan vele speciaal voor deze uitvoering zijn gemaakt (en niet: waar vele van speciaal voor deze uitvoering zijn gemaakt). Soms is er betekenisverschil merkbaar tussen de gesplitste en de samengevoegde vorm, zoals tussen Hij vroeg waarom ik lachte en Hij vroeg waar ik om lachte, maar in de meeste gevallen valt daar weinig of niets van te merken. We kunnen dan kiezen tussen de twee mogelijkheden. Als we niet wisten hoe de situatie vroeger was, zouden we niet gauw aan een taalverandering denken. Toch is het waarschijnlijk dat de gesplitste vorm (...waar ik op zit) bezig is te verdwijnen, en steeds meer plaats maakt voor de samengevoegde vorm (... waarop ik zit). In de middeleeuwen zie je namelijk bijna uitsluitend de gesplitste vorm, terwijl vooral sedert de 16de eeuw de samengevoegde vorm terrein wint. Het is een langzaam proces, waarin iedere volgende eeuw weer iets vaker waarin, waarmee, waardoor gebruikt en weer iets minder vaak waar...in, waar...mee, en waar...door.
Eén ding is vreemd. Als werkelijk waarmee de nieuwe vorm is en waar...mee de oude, dan zou op dit punt de schrijftaal vooruit zijn op de spreektaal: de samengevoegde vormen komen vaker voor in de schrijftaal, minder in de spreektaal. Meestal is het de spreektaal waar vernieuwingen optreden, de schrijftaal die volgt. Is het misschien zó, dat de eeuwenlange ontwikkeling van waar...mee naar waarmee in onze tijd in omgekeerde richting gaat? Dat is onwaarschijnlijk.
De vermoedelijk nog steeds in dezelfde richting voortgaande verandering zal wel de oorzaak zijn van een veel voorkomende fout in schoolopstellen (en in spreektaal!): Ook heeft hij het monument waarop onder andere de namen van z'n ouders op staan, bezichtigd; Hij heeft in die tijd veel dromen waarin erotische situaties in voorkomen.
Iets overeenkomstigs zien we bij daarmee, daardoor, ermee, erdoor, enz. Vergelijk Daarin kan je niet wonen en Daar kan je niet in wonen; Ik wil daarmee niets onaardigs beweren en Ik wil daar niets onaardigs mee beweren. Ook vergelijkbaar is de verschuiving van van...uit naar vanuit en van van... af naar vanaf. In de jaren dertig sprak Charivarius nog schamper van de Vnuiters en de Vnaffers, doelende op degenen die zeiden vanuit Amsterdam en vanaf zes jaar. Het moest volgens hem zijn: van Amsterdam uit en van zes jaar af. Hoewel wij de gesplitste vorm nog kunnen gebruiken, zijn vanaf en vanuit inmiddels heel gewoon geworden, en beginnen van...af en van...uit, wat volgens Charivarius de enig juiste manier was, al ouderwets te klinken.
| |
Leegloop van het meewerkend voorwerp.
Een ingewikkelde verandering betreft het meewerkend voorwerp. Ingewikkeld omdat deze verandering al duurt vanaf de middeleeuwen en in elke eeuw weer in andere gedaante opduikt. Misschien moeten we zeggen dat er sprake is van een serie veranderingen, die allemaal te maken hebben met het meewerkend voorwerp. Alles bij elkaar komt het neer op
| |
| |
een leegloop van het meewerkend voorwerp. De oorspronkelijke derde naamval, die diende voor wat wij het meewerkend voorwerp noemen, verdwijnt en haar taken worden op allerlei manieren door andere taalelementen overgenomen. Zo is de middeleeuwse onpersoonlijke constructie, zoals in hem gruwt daarvan en mij hongert daarnaar, waar hem en mij een derde naamval zijn, al in de 16de en 17de eeuw verdwenen en opgevolgd door hij gruwt daarvan en ik honger daarnaar. In dit geval is dus een meewerkend voorwerp vervangen door een onderwerp. In andere gevallen is het vervangen door een omschrijving met aan of voor. In de 19de eeuw kon men nog zeggen: Ik kocht haar een jas, maar tegenwoordig is het: Ik kocht een jas voor haar. Het gebruik van aan of voor neemt ook tegenwoordig nog steeds toe. Wij kunnen zeggen Ik schreef hem een brief en Hij heeft het zijn vader verteld, maar het wordt steeds vaker: Ik schreef een brief aan hem en Hij heeft het aan zijn vader verteld. De frequentieverhouding tussen hem en aan hem, tussen zijn vader en aan zijn vader, verschuift steeds verder. Niet onmogelijk zal de zin Hij heeft het zijn vader verteld over vijftig jaar net zo ongebruikelijk zijn als nu Ik kocht haar een jas.
De leegloop van het meewerkend voorwerp manifesteert zich momenteel ook in een ander soort zinnen. Zinnen in de lijdende vorm krijgen nu dikwijls als onderwerp wat vroeger meewerkend voorwerp was. Het bekendste voorbeeld is: De reizigers worden verzocht hier over te stappen. Blijkens de meervoudsvorm worden is in deze zin de reizigers het onderwerp. Vroeger zou het wordt zijn: De reizigers wordt verzocht..., aangezien de reizigers als meewerkend voorwerp werd ervaren, net als in Men verzocht (aan) de reizigers hier over te stappen. Andere voorbeelden:
- Niet alleen telefoonboeken en encyclopedieën, maar ook romans en verhalen zijn nog maar een kort leven beschoren (i.p.v. is) (Trouw 3 maart 1978).
- De krakers van het Gulden Vlies aan de Breestraat 121 in Leiden zijn gisteren door burgemeester en wethouders aangezegd binnen vijf dagen het pand te ontruimen (i.p.v. is) (Trouw 20 februari 1982).
- Van Jonge Geuzen bij voorbeeld. Die moeten een beetje discipline worden bijgebracht door... (i.p.v. moet) (NCR/Handelsblad 2 juni 1984).
- ... verschillende publikaties waarin het moderamen de oren was gewassen (i.p.v. waren) (Trouw 19 november 1983).
- ... omdat hij in Marokko alleen maar erge dingen te wachten staat’ (i.p.v. hem .. staan) (VARA-radio ‘De stand van zaken’, 2 juni 1984).
- Door de kerngroep milieudefensie in mijn woonplaats werd ik gevraagd een handtekening te plaatsen (i.p.v. mij) (Trouw 6 februari 1984).
- Dan zouden zij daarin tegemoet gekomen kunnen worden (i.p.v. zou hun).
In dit soort zinnen wordt dus een oorspronkelijk meewerkend voorwerp vervangen door een onderwerp. Heel gewoon zijn al Hij werd betaald en Ik werd opengedaan en Men wordt verzocht... Minder gewoon is vooralsnog Hij wordt een boek gegeven, maar de Engelse taal kan ons leren dat zulke zinnen ook normaal kunnen worden: he was given a book.
Bij de leegloop van het meewerkend voorwerp behoort ook wat we zien gebeuren met het werkwoord passen. Veel jonge mensen spreken al van Ik pas die schoenen niet en Zo'n broek pas ik wel (in de betekenis van ‘Mij passen die schoenen niet’, enz.). Dat het niet beperkt blijft tot kindertaal, blijkt uit Nieuwsweek van 21 november 1982: Doenja Dewi heeft overigens helemaal geen hekel aan Vanessa en ze past inderdaad haar bh. lets overeenkomstigs heeft zich al eerder voorgedaan bij mankeren. Hem
| |
| |
mankeert niets, met meewerkend voorwerp, maakt plaats voor Hij mankeert niets.
| |
Om.
Onderwijzers en leraren voeren al tientallen jaren strijd tegen het woordje om. Het wordt namelijk te vaak gebruikt, volgens de schoolboeken. Het wordt gebruikt in zinnen waar het niet thuishoort. Waarschijnlijk moeten we zeggen: waar het niet thuishoorde, want ook hier is sprake van een verandering in de Nederlandse grammatica. Die schoolboeken, en die leraren en onderwijzers, hebben de Nederlandse taal van honderd jaar geleden voor ogen, maar er is intussen veel veranderd. Traditioneel werd om gebruikt als er een doel aangegeven moest worden: De politie heeft alles in het werk gesteld om de dader op te sporen, of in gevallen als Hij was nog te jong om dat te begrijpen en de boot was geschikt om een lange reis te maken. Het moest niet gebruikt worden als er al een doelaanwijzend woord voorafging: Hij kwam met de bedoeling hun eens flink de waarheid te zeggen (en niet: ... de bedoeling om hun eens flink de waarheid te zeggen); zij koesterde de wens nog eenmaal haar oude vader te bezoeken (en niet: ... de wens om nog eenmaal enz.), en zeker niet in het is moeilijk te begrijpen. Maar dit is verleden tijd. Steeds meer mensen gebruiken steeds vaker dit om, waaronder schrijvers van naam:
- De moeilijkheid was niet om redacteuren en medewerkers te vinden buiten de CPN, ... Maar om communisten te vinden die redacteur of medewerker wilden worden was veel moeilijker. (Karel van het Reve, NRC/Handelsblad 18 juni 1983);
- Werkelijk, om een ongunstig licht op De Groot te werpen, valt gemakkelijk. (I.A. Diepenhorst, Trouw 8 april 1983);
- ... maar de Nederlandse wet verbood een man met een kunstarm om als visser dienst te doen. (J.M.A. Biesheuvel, Duizend Vlinder s);
- En om woningen in de vrije sector te gaan bouwen sprak het gemeentebestuur, terecht, niet zo aan (Trouw 13 mei 1983);
- Om een beer zo te tonen sloeg nergens op (Folia Civitatis 19 maart 1983);
- De inzet van het partij bestuur werd om de partij bijeen te houden (Trouw 6 februari 1984).
Het woord om verliest steeds meer de doelaangevende betekenis, en gaat deel uitmaken van een vaste combinatie met te + werkwoord. Het zou wel eens kunnen zijn, dat voor de funktie van om gaat overnemen. Want hoewel de meeste leraren het afkeuren, hoor je nogal eens dat is voor te wassen en hij doet het voor op te vallen.
| |
Hun.
De meeste taalveranderingen kennen een overgangsstadium. Er is dan een periode waarin het oude en het nieuwe naast elkaar bestaan. Het nieuwe wordt steeds vaker gebruikt en het oude raakt gaandeweg in onbruik. Soms doen oud en nieuw zich voor als twee gelijkwaardige mogelijkheden, waaruit de taalgebruiker naar believen kiezen kan. Dat is het geval bij waar...mee en waarmee, waar...op en waarop. In andere gevallen wordt het nieuwe een tijd lang als een fout of een slordigheid gezien. Bijvoorbeeld het gebruik van om in zinnen als Om een beer zo te tonen sloeg nergens op. Veel taalfouten zijn het symptoom van een taalverandering die op dat moment plaatsvindt. Lang niet alle fouten natuurlijk, want er worden nu eenmaal ook talloze taalfouten gemaakt die berusten op slordigheid. Zekerheid dat het om een voorbode van vernieuwing gaat, hebben we nooit. Maar het wordt wel aannemelijk zodra een bepaalde fout dikwijls voorkomt en in het verlengde ligt van vroegere taalveranderingen. In de kwestie van wat in plaats van dat (het boek wat ik gisteren las) weten we hoe in voorgaande eeuwen daar vervangen is door waar.
| |
| |
Omdat de overgang van daar naar waar, die al helemaal voltooid is, zo sterk lijkt op een eventuele overgang van dat naar wat, is het redelijk om te veronderstellen dat zich momenteel net zo'n verandering voltrekt. Iets dergelijks is ook het geval met hun.
Als schoolvoorbeeld van slordig taalgebruik wordt meestal genoemd: hun in zinnen als Hun doen niet mee en Wat hebben hun daaraan? Dit gebruik van hun als onderwerp van een zin komt in de spreektaal veel voor, maar niet in alle milieu's. Anders dan bij het zojuist besproken gebruik van om, dat in alle kringen gehoord kan worden, geldt hun als onderwerp van de zin als een sociaal sjibbolet, als blijk van geringe opleiding of ordinair milieu. Het is niet iets van de laatste jaren, want vóór de Tweede Wereldoorlog schreef Jeanne Reyneke van Stuwe al in haar novelle Residentieleven de volgende scène:
- 't Is maar goed, dat je hier bent gekomen meisje. De fijne schaaf moet er over. Hebben je vader en je moeder er je nooit attent op gemaakt, dat je niet zoo hoorbaar moet kauwen? en eerst je mond afvegen voor je drinkt? en dat je moet eten met vork en mes?
- Och, zei Annetje in verbeten drift; hun hebben wel wat anders te doen. M'n moeder...
- Hun ... herhaalde de weduwe, en glimlachte zoetjes naar Johan. Wat klinkt dat grappig: ‘hun’ hebben... Johan lachte óók...
- Is dat niet goed? vroeg Annetje aan hèm.
- Nee, je weet wel, 't moet wezen: zij hebben wel wat anders te doen.
- Je spraak goed verzorgen, Annetje! maande de weduwe. Da's 'n allereerste vereischte. Enfin, ... je bent hier tenminste in 'n goeie leerschool.
Annetje stikte haast in haar woede, maar zij antwoordde niets meer. Dat die Johan haar nu niet hielp, en zei: wat komt dàt er nou op an, we begrijpen toch best, wat ze bedoelt... Nee, hij had gelachen ... hij had haar verbeterd...
Wanneer dit gebruik van hun begonnen is, weten we niet. Juist doordat het altijd streng veroordeeld is, tref je het in boeken en kranten niet aan. Het is maar toeval als we er in een boek iets over lezen. Wel kunnen we constateren dat het gebruik van hun als onderwerp tegenwoordig snel toeneemt. Het zou best kunnen, dat hun op den duur zij helemaal verdringt. Niet alleen de frequentie wettigt dit vermoeden, ook het feit dat zo'n verandering heel goed zou aansluiten bij vroegere veranderingen. Om dat uit te leggen moeten we wijzen op het verdwijnen van de naamvallen. In de 16de en 17de eeuw was er van het vroegere naamvallensysteem al weinig meer over. De functie die naamvallen hadden werd voortaan vervuld door andere taalelementen, onder andere de woordvolgorde. Alleen bij de persoonlijke voornaamwoorden bleef er nog onderscheid tussen een vorm voor het onderwerp (ik, jij, hij, zij, wij) en een vorm voor het meewerkend voorwerp en het lijdend voorwerp (mij, jou, hem, haar, ons). Dit onderscheid bij de persoonlijke voornaamwoorden kan dus beschouwd worden als overblijfsel van een verder verdwenen systeem. En zelfs dit laatste overblijfsel is al lang niet meer compleet. De tweede naamval is ook hier verdwenen, en de vroegere derde en vierde naamval zijn samengesmolten tot één vorm voor meewerkend voorwerp èn lijdend voorwerp (mij, jou, enz.). Bovendien is in sommige gevallen het verschil tussen onderwerpsvorm en voorwerpsvorm al helemaal weg. Vergelijk:
ik - mij |
|
'k - me |
jij - jou |
|
je - je |
hij - hem |
|
hij - 'm |
zij - haar |
|
ze -'r, d'r, |
|
't - 't |
|
wij - ons |
|
we - ons |
|
jullie - jullie |
|
zij - hun/hen |
|
ze - ze |
Bij de derde persoon meervoud bestaat er in de onbeklemtoonde vormen al geen verschil
| |
| |
meer (ze doen het niet; ik heb ze niet gezien; ik heb ze niets gegeven). Het is heel goed mogelijk dat onze taal zich zo zou ontwikkelen dat ook bij beklemtoond gebruik onderwerpsvorm en voorwerpsvorm dezelfde zijn. De taalkundige G.A.T. Koefoed schreef hierover eens: Als hun nu zij gaat verdringen in de onderwerpsvorm, dan is dat een onderdeeltje van een al eeuwen in beslag nemend proces om van alle functieloos geworden naamvalsverschillen af te komen. Als daarnaast ze als onderwerps- en voorwerpsvorm blijft bestaan, hebben we nog wèl steeds twee vormen, maar nu wel met een nuttige functie: nadruk of geen nadruk. Met dit verschil kun je immers als spreker iets uitdrukken. Geen verval dus, maar vooruitgang (in: De Taalshow, 1979).
Maar of het werkelijk zo zal worden, blijft onzeker. Het zou kunnen, de kans is zelfs groot, maar het verzet tegen hun is sterk...
| |
Een aantal, een stel, een soort, enz.
Niemand zal bezwaren hebben tegen de volgende zin: een aantal onderwerpen werd nooit ter sprake gebracht. Toch gebruiken veel mensen in zulke gevallen niet werd maar werden, dus een meervoudig werkwoord: een aantal onderwerpen werden nooit ter sprake gebracht. En de neiging het werkwoord in het meervoud te zetten, wordt steeds sterker. Hetzelfde zien we bij een stel en een bepaald soort. Tot voor enige tijd stond het werkwoord na een stel vakantiegangers, een bepaald soort boeken meestal in het enkelvoud, dus: kwam het café binnen en is hier niet te koop. Maar tegenwoordig kiezen veel mensen al voor een stel vakantiegangers kwamen het café binnen en een bepaald soort boeken zijn hier niet te koop. Dit gaat gepaard met een betekenisverandering van stel en soort. Heel duidelijk is zoiets te zien aan de geschiedenis van een paar. Oorspronkelijk betekende een paar: ‘een bij elkaar horend tweetal’, zoals in een paar handschoenen. Het werkwoord staat daarbij in het enkelvoud: er lag een paar handschoenen op tafel. Gaandeweg kreeg een paar ook de betekenis ‘enige’, bv. in een paar knikkers, een paar kinderen, wat er meestal meer dan twee zijn. Bij de zin er lagen een paar handschoenen op tafel, waarin het werkwoord in het meervoud staat, denken we al gauw aan ‘enige handschoenen’, niet noodzakelijk bij elkaar horende handschoenen, het kunnen ook vijf linker handschoenen zijn. Bij een paar is de ontwikkeling dus al verder gegaan, want in de betekenis ‘enige’ staat het bijbehorende werkwoord steeds in het meervoud. Bij
een aantal, een stel, een bepaald soort, kunnen we nog kiezen, al is de tendens duidelijk: een aantal mensen gaat - gaan niet mee. Zie ook de volgende voorbeelden:
- ... een dag waarop een voldoende groot aantal van u aanwezig konden zijn.
- geen van deze uitdrukkingen kunnen in de schaduw staan van ... (NRC/Handelsblad 25 juni 1983).
- Dat temeer waar dit soort zaken in Egypte zo langzamerhand aan de orde van de dag zijn (NRC/Handelsblad 15 juni 1983).
- Er deden zelfs in de afgelopen jaren een groot percentage leden aan mee. (Huismuziek 1984).
| |
Slot.
Onze opsomming van hedendaagse veranderingen in het Nederlands is beslist niet compleet. We noemen er op de valreep nog drie.
Er zou nog heel wat te zeggen zijn over de vergrotende en de overtreffende trap. Naast dikker en dikst hebben we belangrijker en belangrijkst, interessanter en interessantst, maar er heerst een tendens deze te vervangen door omschrijvingen met meer en meest: de meer belangrijke steden, de meest interessante opmerking van die avond. Als voorlaatste voorbeeld van zo'n actuele verandering noem ik de ontwikkeling rondom zich, dat bij een aantal werkwoorden vroeger steevast optrad
| |
| |
maar tegenwoordig nogal eens achterwege blijft: .. iedere groep die meent te kunnen manifesteren los van de gemeenschap; Achteraf beschouwd had Arafat er beter aan gedaan zijn eigen woorden te herinneren, ... (Trouw 25 juni 1983); Na de openbare botsing trokken de paus en Jaruzelski terug voor een gesprek onder vier ogen (Trouw 18 juni 1983); ... de geleerde, die dan zonder er zelf bewust van te zijn, de informatie verkeerd gebruikt (schoolopstel 1983). Compleet met de hypercorrecte fouten: ... een volk dat zich door een soort collectieve puberteitsfase zich gaat uitzwerven over de hele wereld... (idem).
Laatste voorbeeld: voorzetselgroepen die eerste zinsdeel zijn, moeten het steeds vaker zonder hun voorzetsel doen. Dat komt dan verderop in de zin pas:
- Die kwestie heeft Tinbergen vaak over geschreven (mondeling, augustus 1983).
- Wat mijn vaderland Nederland heeft aangedaan kreeg ik de rekening voor (kop in De Telegraaf 13 november 1983).
- Vrije tijd is tegenwoordig goed aan te komen en daalt dus in waarde (vLennep, NRC/Handelsblad 18 augustus 1984).
Tot zover deze riskante opsomming van hedendaagse grammaticale veranderingen in het Nederlands. Riskant omdat men zich heel gauw vergist als het gaat om eigentijdse verschijnselen. Maar ik sla liever moedig de plank mis dan dat ik uit overgrote voorzichtigheid zou zwijgen. De toekomst, of verdere observa-tie, zal ons leren wat er waar van is.
|
|