| |
| |
| |
Rubens in Berkeley
Walter Prevenier
WALTER PREVENIER
werd geboren in 1934 te Zelzate. Studeerde geschiedenis aan de R.U. Gent en de Ecole des Chartes te Parijs. Hoogleraar aan de R.U. Gent en aan de V.U. Brussel. Gewezen algemeen secretaris van het Willemsfonds.
Publiceerde o.m. ‘De leden en de staten van Vlaanderen’ (Brussel, 1961); ‘De oorkonden der graven van Vlaanderen, 1191-1205’ (3 delen, Brussel, 1969-1971) en samen met W. Blockmans, ‘De Bourgondische Nederlanden’ (Antwerpen, 1983).
Adres: Vlieguit 14, B-9830 Sint-Martens-Latem.
Hermetische titel? Toch niet. Rubens, cosmopolitisch ambassadeur voor de cultuur der Lage Landen. Berkeley, een der meest cosmopolitische universiteiten der V.S. In 1982 stuurde een verlicht Gemeenschapsminister van (Nederlandse) Cultuur, via het Commissariaat-Generaal voor Internationale Culturele Samenwerking, voor het eerst voor een gastprofessoraat een Vlaams hoogleraar, historicus Reginald de Schryver, van de Katholieke Universiteit Leuven, naar die Californische campus om er een hoeveelheid kennis en sympathie voor kunst, cultuur en verleden van de Zuidelijke Nederlanden te introduceren. In 1983 was het mijn beurt. Hierover enkele impressies.
| |
Open mind en creativiteit.
‘You are the sun, you are the rain...’. In elke coffee-shop, in elke supermarket, achtervolgde het frisse melodietje me al dagenlang. Om het plaatje voor mijn dochters mee te brengen, had ik de naam van de zanger nodig. Kuierend op Berkeley's Shattuck Avenue, dreunde het nog maar eens uit een transistor bengelend aan de arm van een van drie druktaterende jonge negermeisjes. ‘O! weet je echt niet dat dit Lionel Ritchie is?’. Ritchie, de superstar van het exclusief zwarte Label Motown. Zwarten in Berkeley reageren, zoals je ziet, heel normaal en zelfs heel vrolijk en vriendelijk op probleempjes van niet-zwarten. Dit probleemloos intermenselijk-interraciaal verkeer mocht ik in al die dagen telkens weer ervaren.
Berkeley, met zijn 30.000 studenten, is een heel cosmopolitische leefwereld. Een van de dingen waaruit je dat kunt afleiden, is dat je hier espresso's vindt op elk uur van de dag, vaak geserveerd, zoals in Cafe Trieste in San Francisco, door rasechte Italianen. Dat cosmopolitische treft je telkens als je door de gangen van de campus-gebouwen loopt: de plaatjes op de deuren rollen een hele wereldkaart voor je ogen af: Romance languages, Latin-American studies, Scandinavia, East Asian Department vooral, een heel belangrijke afdeling in deze dicht bij Azië gesitueerde Amerikaanse universiteit. In het Law-Department huist zelfs de meest befaamde specialist ter wereld voor kerkelijk recht, prof. Stefan Kuttner. En zo bots je op het German Department en schrik je al lang niet meer dat men hier ook volwaardig Nederlandse taal- en letterkunde studeren kan, onder de bekwame hoede van prof. Johan Snapper, titularis van de Queen Beatrix-chair.
Deze cosmopolitische interesse van de (betere) Amerikaanse universiteiten stoelt op
| |
| |
een fundamentele openheid tegenover andere culturen en volkeren, op de overtuiging dat niets menselijks hen vreemd mag zijn, en wellicht ook wel op de meer geopolitieke overweging dat de V.S. een rol te spelen hebben in een vrij groot deel van de wereld. Maar er is niet alleen een open mind voor de geografische verscheidenheid, maar ook nog voor puur talent, kennis en creatie, die niet het monopolie zijn van één land. Men wist wel wat men deed toen men Kuttner uit Europa hierheen haalde. En Michel Foucault (Histoire de la Folie) trok in april 1983 voile auditoria in Berkeley waar hij zich, naar eigen zeggen, meer thuis voelt dan in Parijs, omdat de respons er spontaner en diepgaander is. Toch kan men niet zonder meer alles verkondigen: Ivan Illich werd in het najaar 1982 geprezen om zijn verfrissend radicaal-socialisme, maar gehekeld om enkele anti-feministische reflexen. En zo kreeg ook talent uit Nederland en België hier een kans: de anthropoloog George A. De Vos en de historicus Johan de Vries, die hier niet geschiedenis der Lage Landen, maar ‘algemene economische geschiedenis’ doceert. En om dezelfde reden haalde prof. Dunbar Ogden van het Dramatic Art Department de Nederlandse actrice Shireen Strooker, die in Amsterdam de leiding heeft van het experimentele Werktheater, hierheen voor een periode van zes maanden. Van haar werd verwacht niet alleen de ervaringen uit Nederland, die door Ogden trouwens wetenschappelijk geanalyseerd werden, theoretisch uiteen te zetten, maar ze ook in praktijk te brengen, met de studenten van de toneel-sectie, die hier een volwaardige universitaire discipline is. Ik had het voorrecht zowel een repetitie, als de première van een van de creaties te mogen meemaken, nl. Ondine naar Jean Giraudoux. ‘Naar’, want de originele tekst was slechts een uitgangspunt voor een heel creatieve aanpassing en
opbouw van iets heel nieuws door de acteurs (en de regisseur) zelf. Tussen de repetitie
Het stadje Berkeley in 1891. Op het voorplan: de toenmalige campus, waarvan nu geen enkel gebouw nog bestaat, het stratenpatroon en de straatnamen bleven wel bewaard. Ook het unieke uitzicht op San Francisco.
en de formele voorstelling waren inderdaad vele wonderen geschied, waarbij speels, zowel in woorden als in bewegingen, mimiek en kledij, eindeloos gevarieerd werd op de grondtekst van Giraudoux. Heel ludiek werd voort-durend ‘gespeeld’ met het begrip ‘tijd’, en dus overgeschakeld van de middeleeuwen uit Giraudoux' origineel naar een aktueel straatgebeuren, waar nieuwsjagers zonder scrupules en gehaaide theater-managers eigentijdse replieken leveren op wat eigenlijk in een ver verleden gebeurde. Veel theater-conventies worden buiten spel gezet. De Amerikaanse studenten waren in de wolken met deze nieuwe speelsheid van Europese makelij die het midden hield tussen Commedia del Arte en magisch realisme. Een der acteurs verklapte me overigens dat hij het ideetje van ‘spel in het spel’ ten dele ontleende aan François Truffaut's film La nuit américaine en dat hij overigens bij Truffaut een jaar stage had gelopen in Parijs. Amerikanen halen de ‘taste of honey’ waar die ook moge zitten in de wereld.
Strookers creativiteit is niet gekozen omdat zij een Nederlandse was, maar omdat haar theatertaal universeel oncijferbaar was. En toch kun je stellen dat het een stukje export was van cultuur van de Lage Landen, zij het dan in het Engels, en in dit geval zelfs via het universele medium van bewegings- en acteerkunst.
Maar ook voor spreiding van Nederlandse
| |
| |
De universiteitsbibliotheek van Berkeley in 1891.
cultuur en taal in de meer strikte zin is Berkeley een uitgelezen oord.
| |
De Nederlanden in Berkeley.
Het initiatief om aan de Universiteit te Berkeley elk jaar een Spring Quarter van drie maanden cursus te laten geven over de Zuidelijke Nederlanden in het kader van een nieuwe leerstoel ‘History and Culture of the Low Countries’, later tot P.P. Rubens-leerstoel omgedoopt, is gegroeid uit een samenspel van interesse ter plaatse, vooral door de titularis-Nederlands aldaar, prof. Johan Snapper en enkele bondgenoten zoals de hoogleraar Duits Blake Spahr, de historicus William Bouwsma, kunsthistoricus James Marrow en anderen, en aan de andere kant van de Leuvense hoogleraar Reginald de Schryver die regelmatig te Berkeley een studieverblijf had volbracht, en daar begrijpelijkerwijze opgetogen over was. Vooral had hij ervaren dat er een specifiek gunstige voedingsbodem aanwezig was voor alles wat met de Lage Landen te maken had. Door hun toedoen is het in juni 1981 tot een akkoord gekomen tussen de Regents van de Universiteit van California en de Belgische regering, in casu de
| |
| |
De campus van Berkeley: een groot park.
| |
| |
Gemeenschapsminister van Nederlandse Cultuur, waarbij Berkeley zorgt voor ruimte en materiële infrastructuur op haar campus, het verlenen van een faculteitstitel voor de visiting professor en België voor de reis- en verblijfskosten. De kandidaat-lesgevers kunnen komen uit vier Vlaamse universiteiten (K.U. Leuven, R.U. Gent, V.U. Brussel en U.I. Antwerpen), die overeengekomen waren om de betrokken hoogleraar te laten vertrekken met behoud van wedde (anders was het budget in de V.S. veel te hoog geweest). De Vlaamse docenten moeten zichzelf kandidaat stellen, maar de selectie gebeurt door een benoemingscommissie aangesteld door de Regents te Berkeley, een commissie die er prat op gaat dat zij uitsluitend ‘op dossier’ selecteert en zich in geen enkel opzicht laat beinvloeden vanuit welke Belgische hoek ook. Wel zijn ze zo wijs geweest, om geen enkele van die instellingen voor de kop te stoten, enigszins een beurtrol te respecteren; vandaar dat na Leuven (R. de Schryver) en Gent (ondergetekende), in de lente 1984 de VUB-neerlandicus Roland Willemyns naar Berkeley is gegaan en in 1985 de UIA-hoogleraar Carlos Tindemans, deskundig in de theaterwetenschap, aan de beurt zal zijn.
Even stellig als de kwaliteit van infrastructuur en selectie, is de vraag naar de omvang van de invloed van de gastdocent. De prille ervaring van De Schryver en mij zelf toont aan dat die beinvloeding zowel langs evidente als onverwachte wegen kan lopen. Ik zie er een vijf à zestal. Voor de hand ligt het lesgeven aan studenten. A rato van vier uur per week gaf ik een reeks colleges over ‘The Burgundian Netherlands: 1384-1515: Relationship between the socio-economic, the political and the cultural situation’. Vrij algemeen dus. Dat doceren was echter niet zo maar een vrijblijvende babbel, maar een heus vak, ingeschreven als cursus 35112 van het History Department, met een credit-unit-waarde 5, zodat het evenzeer gold als elke andere les van een permanente Californische hoogleraar. Cynische Europeanen ironiseren wat graag met het intellectueel niveau van de Californische studenten en de Amerikanen in het algemeen. Door vragen te stellen aan mijn studenten kwam ik al gauw te weten dat ze heel behoorlijk de middeleeuwse feodaliteit en de structuur van gilden en ambachten konden definiëren. En ze wisten de geciteerde Europese steden en landen heel wat vlotter te plaatsen dan de kandidaat vice-secretary of State van president Reagan.
Door het systeem van een grote vrijheid bij de samenstelling der keuzepakketten, had ik een groep je van wel heel verschillende pluimage, in totaal zestien mensen, hetgeen een normale omvang is voor een toch wel exotisch vak. Acht van hen studeerden geschiedenis als hoofdvak. Origineler was echter de keuze van de andere helft: twee van hen deden Computer-Sciences, twee vergelijkende literatuur, één economie, één muziek, een biologie en één Chinese Studies. De meest logische keuze was die van mensen die het zagen als een aanloop voor de studies Nederlands onder leiding van prof. Snapper; even logisch is die van historici die een opleiding late middeleeuwen en renaissance volgden. De studente muziekstudie beschouwde terecht de Nederlanden als de ‘main training ground for music in the Renaissance’; zij wilde zich verder komen specialiseren in de Nederlanden. De twee mensen comparatieve literatuur hadden een graduate in de laat-middeleeuwse Franse literatuur achter de rug. Een van beiden, Sharon Kinoshita, realiseerde als Japanse, toch wel een heel originele combinatie van cultuur-gebieden; de andere, Susie Sutch bestudeerde Philippe de Commynes en was dus in de wolken telkens als ik deze centrale kroniekschrijver uit de Bourgondische leefwereld aan bod liet komen. Julie Cumming was druk bezig met een scriptie over het uitdelen van kerkelijke functies in de Bourgondische staat en was dus wat blij, tussen de lessen door met duizend
| |
| |
en een probleempjes te kunnen aankomen bij een insider, alsook met Middelnederlandse en oud-Franse teksten uit Vlaanderen en Brabant vol voetangels uiteraard. De twee computer-studenten waren een echtpaar van uitgeweken Russische Joden, vol heimwee naar Europa, althans aan de ene kant van de ‘Iron Curtain’, heimwee dat ze elke vroege ochtend wegspoelden met zeer Franse croissants en espresso in een koffie-huis-vol-klassieke-muziek dat net zo goed op de Boulevard St. Michel had kunnen staan en met het volgen van lessen over de glorieuze kunst van de vijftiende-eeuwse Nederlanden. Hun verre droom was ooit in Europa een computerjob te vinden. Zo zie je maar hoeveel gevarieerde ‘diepe roerselen’ als motieven hebben gefungeerd voor het uitkiezen van de Rubenscursus.
Een tweede kans om een heel ander publiek te bereiken, lag in een paar lezingen die mijn ongeëvenaard efficiënte Berkeley collega Tom Bisson, specialist in de Westeuropese fmanciele geschiedenis, me liet geven voor een aantal collega's geschiedenis en neerlandistiek en hun medewerkers, waarbij dan de sociale mobiliteit in de Lage Landen der vijftiende eeuw via al dan niet geforceerde huwelijken, verkrachtingen en vrouwenroof centraal stonden. Een derde kans om ambassadeur te spelen was de publieke lezing die telkens met de Rubens-leerstoel gepaard gaat, voor een ruimer publiek, vooral van universitairen, ook uit de andere Californische campussen (Stanford, L.A.), een lezing waarmee ik probeerde uit te leggen waar de Belgische staat van 1830 vandaan kwam, en vooral wat er na 1830 mee gebeurd was, hoe hij er nu uitzag en morgen er uit zou kunnen zien. Wellicht ben ik in dat laatste slechts ten dele geslaagd; het blijft echter een heroïsche opdracht om zo ver van huis het geregionaliseerde en gecommunautariseerde Belgie op een rationele wijze uit te leggen: pure science fiction voor de aanwezige
Prof. J. Snapper.
Amerikanen, zelfs voor de consul-generaal van Nederland te San Francisco, zelfs voor de dochter van de vorige gouverneur van West-Vlaanderen die weliswaar al sinds enkele jaren België verliet met haar man die te L.A. doceert en zeker ook voor de uitgeweken Vlaamse ingenieur L.Th. Robijns, die hier een bloeiend ‘Consulting Civil Engineers’- bureau beheert, en heel ongelovig opkeek bij mijn analyse van ‘that very strange nation, called Belgium’. Het volstaat je meer dan vijf dagen en meer dan 100 km te verwijderen van het moederland om te ervaren dat nog geen tiende van de argumenten en de motieven die hier het dagelijkse politiek-ideologisch bedrijf bepalen, weerstaat aan de toets van de logica en rationaliteit van een doorsnee-buitenlander.
Indien het heden wat hermetisch lijkt, het verleden van de Nederlanden heeft weinig geheimen voor een aantal Amerikanen. Ik heb me dat vooral gerealiseerd toen toevallig in Berkeley het congres van de Amerikaanse mediëvisten doorging. Het is natuurlijk evident dat deze mensen hun vorming - en hun sabbaticals - in Europa moesten doormaken, om een aanvaardbaar wetenschappelijk peil te bereiken, want medievist betekent hier kenner der ‘Europese middeleeuwen’ en het bronnenmateriaal zit dus overzee. Maar het blijft verrassend hoevelen onze contreien uitkozen.
| |
| |
M. Mc Cormick (Washington) had vooral Leuvense contacten, en R.E. Sullivan (Michigan) volgde colleges bij Bonenfant te Brussel; de meesten studeerden of werkten te Gent, al ten tijde van Pirenne en later bij Ganshof en Van Werveke; onder andere B.D. Lyon van Brown, Providence, specialist in middeleeuwse financiën en auteur van een boek over Pirenne. Maar ook recent kwam een hele generatie jongeren over en met hen zijn de contacten intens. Het was een genoegen zovelen opnieuw te ontmoeten, een extra voor deel van deze gastcolleges: in Swarthmore is Robert du Plessis bezig met de stadsgeschiedenis van de zuidelijke Nederlanden, in Berkeley Thea Grigsby met de sociale functie van de kunst in de Nederlanden, in Rutgers (N.J.) werkt Martha Howell over de vrouw in het arbeidsproces comparatief voor Leiden en Gent, in Lincoln (Nebraska) zwoegt D.M. Nicholas moedig voort met zijn studie over het middeleeuwse Gent na zijn boek over de relatie stadplatteland in Vlaanderen in de veertiende eeuw, in Stanford werkt Ellen Kittell aan de Vlaamse grafelijke financiën omstreeks 1300 en Jim Murray aan de notarissen in Vlaanderen in de late middeleeuwen. Toen ik Murray geheel onverwacht in Berkeley tegen het lijf liep, hij werkte een vol jaar in Gent, namen we meteen twee namiddagen een terras van cafetaria Roma in beslag om het schema van zijn doctoraat door te nemen. Stel je voor: bij een zonnige espresso de wellicht twee enige mensen in de hele States die zich druk konden maken over een dergelijke exotische zaak als Brugse notarissen rond 1400.
| |
Nederlandstaligen in Berkeley.
Het is geen kunst om in Berkeley Nederlands te spreken. Er is een hele kolonie Vlamingen en Nederlanders die veelal, maar lang niet alien, iets met de Universiteit te maken hebben. Prof. Snapper runt met zoveel enthousiasme de leerstoel Nederlands dat hij elk jaar weer enkele tientallen Amerikanen weet te verleiden met Marike van Niemegen, met Hugo Claus en Van het Reve. Bovendien wist hij zich steeds te omringen met voortreffelijke native speakers van Nederlandse of Vlaamse origine, die het taal-onderwijs een totale authenticiteit verlenen, en het gevaar voor komen van een verschil tussen de standaard van enkele decennia geleden (en/of de geschreven taal) en de gevoeligheden van een recent verschuivend idioom. Momenteel vormen Jeanne van Oosten en Herlinde Spahr-Baekelmans (allumma van U.I.A.) zijn linker- en rechterhand. Het resultaat liegt er niet om. Dat bleek tijdens de enkele collectieve etentjes - ‘bij de chinees’ - van de studenten Nederlands waarbij ook tweede of derde generatie-Nederlanders én niet-Nederlandstalige Amerikanen voortreffelijk converseren. Dit is te danken aan het pedagogisch talent van de docenten, maar ook aan de hartelijke sfeer die ze weten te scheppen in en vooral buiten de colleges, met uitstapjes, maar vooral op gezette tijden met een onvolprezen ‘wafelenbak’ ten huize Spahr, waar niet enkel de Vlaamse suprematie op culinair vlak gedemonstreerd wordt, maar de lesgevers me ervan overtuigden met welke virtuositeit de kersverse Nederlands sprekers hun mannetje konden staan in Nederlandse scrabble en andere taalspelletjes.
Ook buiten de campus botste ik op heel wat recent of al langer uitgeweken Nederlandstaligen. Het was me niet steeds duidelijk of ze uitweken vanwege hun onvrede met het klein-burgerlijke, regenachtige Jan-Salie-land, hun onvrede met een Vlaanderen vol grimmige sociale controleurtjes, dan wel vanuit een positieve, en ook vaak vervulde hoop op weidse intellectuele en materiële horizonten. Herlinde Spahr heeft ervaren dat je in de V.S. voor een aantal sectoren - zoals comparatieve letterkunde - vrijer kunt ademen dan in Europa, waar de literaturen nog al te vaak in taalschotten opgesloten blijven. Naast haar werk als
| |
| |
San Francisco: een boeiende stad, die inspireert tot artistieke creativiteit. Het interieur van het Hyatt Regency Hotel.
assistente Nederlands bereidt ze in Berkeley een Ph. D. voor en poogt ze Rousseau naast Goethe en Multatuli te leggen. Maar, en dat is een nog typischer afwijking van het Westeuropees patroon, tegelijk leeft ze zich uit als kunstenares, zonder dat iemand haar ginds voor die gekke combinatie met de vinger nawijst. In 1983 behaalde ze een zilveren medaille voor haar litho's van de Jeunes artistes d'Europe, en in april 1984 stelde ze haar surrealistische grafiek ten toon in Angels Gate Cultural Center, te San Pedro, Californie, samen met de bekende surrealist Gordon Wagner.
De ‘neerlandofonen’ van Berkeley en omgeving hebben zich zoals het hoort georganiseerd in een Holland-America Society en een Dutch Club. Deze club en Snappers Beatrix' Chair for Dutch Studies organiseren afzonderlijk en samen heel wat ‘Nederlandse’ cultuur. Zo heb ik een paar heel boeiende meetings meegemaakt met de Nederlandse schrijver-cineast Philo Bregstein, zowel de voorstelling in Pacific Film Archive (de universiteit bezit hier nl. een merkwaardig filmarchief, waaruit dagelijks schatten getoond worden, en het gebouw is tegelijk een museum van hedendaagse kunst) van zijn film over de Free-Cinema van de Franse anthropoloog Jean Rouche, voorloper van de Nouvelle Vague, als een stukje voorlezing uit zijn nieuwe novellenbundel, eerst in het Nederlands, daarna in het Engels, met een discussie door de studenten-Nederlands achteraf. Op een derde plaats sprak hij over het werk
| |
| |
i.v.m. de Joden-vervolging van de thans overleden Nederlandse historicus prof. Jacob Presser. In de herfst van 1983 slaagde de Dutch Club er in de exploitant van een bioscoop ervan te overtuigen om één voorstelling de Duitse versie van de Nederlandse film De stilte rond Christine M te vervangen door de originele. Ze moesten beloven dat er voor die keer minimum 25 aanwezigen zouden zijn. Het waren er in feite 50. Op 21 maart 1984 waagde men zich aan een avond ‘Dutch Poetry and Music in Translation’ onder de belovende titel The Rites of Spring, voorgedragen door studenten van Snapper en muzikaal begeleid door het trio van Monique Visser-Elias, assistente van Snapper. In diezelfde lente 1984 doceerde te Berkeley niet alleen de VUB-neerlandicus Willemyns ‘History of the Dutch language’, maar de UIA-hoogleraar Ludo Abicht verving ten tweeden male Snapper voor de duur van diens sabbatical year, en ook de dichteres Mischa de Vreede was te gast, terwijl Gustav Leonhardt het orgel kwam bespelen van de First Congregational Church, en Elly Ameling kwam zingen in het Herbst Auditorium.
Vlaanderen (en België) in Californië kan heel curieuze vormen aannemen. Je verbaast je niet in de delicatessenwinkels van Fishermans Warf in San Francisco een flesje Orval en St. Sixtus te ontdekken (je vindt ze ook in de kleine ‘selfs’ van Berkeley), noch over het winkeltje met het hele Côte d'Or assortiment op Berkeley's Shattuck Avenue. Ik keek wel even op toen ik verder op diezelfde Shattuck, rechtover het meest befaamde Californische Amerikaanse nieuwe-keuken-eethuis ‘Chez Panisse’ van Alice Waters, even beroemd om haar kookboek en de Jugendstil-posters van haar cuisine, de kaaswinkel binnenstapte, met niet-Amerikaans accent ‘Brie de Meaux’ bestelde, op grond daarvan verdacht werd uit Frankrijk te komen, tot bleek dat de winkeldame uit Wetteren stamde, een plaats op korte afstand van mijn eigen geboorteplaats, en zij mij vervolgens ook de pas gearriveerde Passendale aanprees.
Ook op een hoger niveau echter is ‘Dutch beautiful’. De meer dan 100-jaar oude Universiteitsbibliotheek bezit een schat aan publikaties in het Nederlands en over de Nederlanden, zoals ik kon ervaren bij het verzamelen van studiemateriaal bij mijn lezingen. Dit verbaast mij niet, omdat ze in 1983 de tweede beste universitaire verzameling bleek te zijn, na Harvard. Een deel van het bestand over de Lage Landen komt uit de nalatenschap van H.S. Lucas, die over onze veertiende eeuw schreef en uit de aankooppolitiek van historicus B.D. Lyon, en van zijn huidige opvolgers. Op het gebied van de ‘Nederlanden’ kan alleen de heel rijke verzameling van de Columbia Universiteit te New York concurreren, waar even eens een leerstoel Nederlandse taal- en cultuur floreert o.l.v. de dynamische en bekwame uit Utrecht (en de ‘stal’ van P. Geyl) stammende historicus J.W. Smit.
| |
The American way of teaching.
Wat een kersverse Europese docent het meeste treft wanneer hij net zijn Vlaamse studenten heeft verlaten, is de ontzettend actieve en creatieve deelname van hun Amerikaanse collega's. Ze stellen ongecomplexeerd vragen, plaatsen kritische voetnoten bij alles en nog wat, ook over zaken waar ze nauwelijks iets van afweten. Ze overschrijden daarbij vaak de grenzen van het welgevoeglijke. Maar de charme van hun spontaneiteit weegt op tegen de eventuele nadelen. Wanneer je dan Berkeley vergelijkt met de gereputeerde high-brow New-England instellingen van de East Coast, dan is de Californische way of life meer ontspannen. Wat wil je ook onder een heerlijke lente-zon, zo mild dat in april-mei een reeks colleges al konden doorgaan op de eindeloze grasperken van een campus die eigenlijk een park is met meer dan honderdjarige sequoia's, beuken en geurende eucalyptussen. Relaxen heeft niets pejoratiefs. Het betekent in feite: ruimte voor originele
| |
| |
Dertien van de zestien deelnemers aan de Rubens-cursus.
creatie, net zoals San Francisco op het artistieke vlak het meest innoverende centrum is van de hele States.
De studenten leiden hier niet bepaald een lui leventje. Ze werken heel hard, en knokken voor het succes. Want het succes is in alle opzichten duur betaald. Het inschrijvingsrecht steeg van 760 $ in 1975 tot 1150 $ in 1983. Met de andere kosten (logies, cursussen, etc.) loopt het nu algauw op tot 4.000 $, dus een 224.000 fr. Studiebeurzen zijn niet zo algemeen als in België en nagenoeg alle studenten namen dan ook jobs als kelner, babysit of carwasher aan. Het academiejaar was tot en met 1983 opgesplitst in drie Quarters, plus een zomersessie (die echter weinig gebruikt werd, behalve door buitenlanders), en aan het eind van elk trimester kon men examens afleggen en een aantal ‘credit’-punten verzamelen, tot men er voldoende had om op een volgend niveau te starten. Dat betekende driemaal examenstress-periodes per jaar. Men is nu opnieuw overgestapt naar het semestersysteem van weleer met slechts twee examenfasen. In elk geval is het krediet-systeem algemeen zodat je eenmaal geslaagd voor een vak, dat nooit meer opnieuw hoeft af te leggen. Het studiepakket wordt zeer vrij door de student zelf samengesteld, al kan men een aantal vakken van de hoofd-discipline uiteraard niet vermijden. Die vrijheid leidt tot originele en vaak vruchtbare interdisciplinaire combinaties, maar vooral tot een grote motivatie voor wat men zelf heeft bekokstoofd. Het laat ook de deur open om na het eerste jaar te switchen naar een heel andere studierichting zonder een jaar te verliezen.
Een ander verschil met ons land is dat veel meer het accent wordt gelegd op zelfstudie en zelfstandige lectuur, aan de hand van readers en opgegeven boeken. Voor mijn examen kregen ze naast hoofdstukjes uit Eileen Power en Richard Vaughans werken ook de Engelse versie van Huizinga's Herfsttij der middeleeuwen door te worstelen en tot mijn verbazing en vreugde hadden een aantal van hen dit laatste boek al gelezen voor ik er over sprak. Hoe gevuld het werkschema van de studenten ook is, en hoezeer rivaliteit en prestatiedwang in deze vrije-markt samenleving ook mogen zijn
| |
| |
(zeker voor disciplines als informatica, ruimtevaart of fysica), toch leek de studiedruk me hier heel redelijk. Het toverwoord in de Amerikaanse universiteit is niet stress, maar grenzeloze efficiëntie In geen land ter wereld komt voor wat ik hier heb ervaren. Op maandag, na mijn aankomst zondagsnamiddag, ga ik in het PTT-gebouw een telefoon aanvragen, ik krijg het toestel prompt in mijn handen geduwd, met het verzoek het zelf via een plugje thuis met de kabels te verbinden, en de dag daarna te willen checken of de connection wel degelijk tot stand is gekomen.
De enorme superioriteit van het statuut van de hoogleraar tegenover dat van zijn Europese collega's is duidelijk, zonder dat dit de toegankelijkheid voor de studenten schaadt, integendeel. Door het departmentsysteem is slechts één docent per afdeling, in beurtrol, belast met administratieve rompslomp, correspondenties en beheerstaken. De anderen hebben een zee van tijd voor wetenschappelijk onderzoek, zonder dat ze, zoals in Europa, de hypocrisie moeten hanteren om te doen alsof ze alle andere taken ook naar behoren vervullen. Research is hier geen dirty word. En het resultaat liegt er niet om. Met dit systeem haalt men moeiteloos Nobelprijzen. In 1969 waren er tegelijk elf Nobelprijswinnaars te Berkeley werkzaam, sindsdien volgden er nog enkele, zoals in 1983 voor economie. De laureaten worden vertroeteld, o.m. met een vaste parkeerplaats in de campus voor het leven, waar niemand anders zijn wagen mag parkeren. Sinds 1964 veroverde Berkeley het hoogste aantal (331) Guggenheim Fellowships voor verdienstelijke researchprojecten, tegen Harvard met 229 op de tweede plaats. Dat laatste is heel merkwaardig. De hoge score van Harvard, Yale, Princeton, e.a. wordt steeds verklaard door hun karakter van ‘vrije’ universiteit, met zware privé-sponsering. Nu is Berkeley juist een staatsuniversiteit (het geld komt van de deelstaat Californië) en toch behoort het tot de top-en en is het History-Department al twee jaar number one in de comparatieve poll. De vrije universiteiten scoren hoog omdat ze enorme bedragen in het onderzoek kunnen stoppen, buitenlandse specialisten kunnen aanwerven die voor nieuwe impulsen zorgen en door hun verdiend aureool een elite aanlokken, enerzijds op intellectuele basis (en dat is uiteraard prima), anderzijds echter ook op basis van vermogen (want studeren kost er drie à viermaal meer dan elders). Dat laatste is een nadeel, want geld betekent nog geen
talent. Deze fout wordt enigszins gecorrigeerd door een aantal minvermogende kandidaten op te vissen via beurzen. Berkeley houdt zich intellectueel staande via een heel andere techniek en filosofie. De toegang is naar Amerikaanse normen een der goedkoopste. Bovendien mag iedereen er zich kandidaat voor stellen. In 1983 waren dat er 15.800 voor 5.800 plaatsen van undergraduates en 16.000 voor 2.700 plaatsen van graduates. En dat laat dan weer toe een selectie op puur kwalitatieve basis door te voeren. Volledigheidshalve moet ik er aan toevoegen dat ook hier de inleveringspolitiek toesloeg en de staat Californië Berkeley heel wat kredieten afnam. Het resultaat is dat de rector zich nu vooral ontpopt als publicrelation-man om sponsors op te sporen. Dat maakt de research wel meer afhankelijk van het economisch belang van die mecenassen. Dit alles bracht mee dat Berkeley al in de jaren zestig een groot image opbouwde van democratische universiteit en dat ook wetenschappelijk gestalte gaf. In 1962 kon J.F. Kennedy, toen hij de campus als president bezocht, dan ook getuigen dat ‘the New Frontier may well owe more to Berkeley than to Harvard’. Deze uitspraak werd bevestigd door een statement uit 1966 van een man die toen kandidaat-gouverneur van Californië was en dus chef van de staat die Berkeley subsidieert, Ronald Reagan: ‘I'm sick of what has happened at Berke- | |
| |
ley. Sick of the sit-ins, the teach-ins, the walkout. When I am elected governor I will organize a throw-out’.
Hij had een nauwkeurig voorgevoel van wat er komen zou, de meest virulente revoke tegen het Amerikaanse Establishment, die ooit tot volwassenheid kwam, in de jaren 1966-'68. The Free Speech Movement was hier vooraf al gestart in 1953, toen zich een mobilisatie aftekende om Adlai Stevenson presidentskandidaat te maken, maar werd groot in de jaren zestig in het protest tegen de Vietnam-Oorlog, de segregatie op scholen, tegen ‘Law and order’. Globaal was de beweging een intellectuele stroming ‘zonder geweld’, van links-progressieve en oudegarde liberalen. Door het feit dat opponenten, als Reagan, de hele zaak afdeden als ‘sex, drugs and treason’ werd Berkeley echter een ‘open city’, een magneet voor duizenden antiestablishment figuren, die niet steeds het geweldloze ideaal beleden. Daarna kwamen de memorabele sit-ins van 1968, op de trappen van Sproul Hall: de revolutie, de inspraak, het medebeheer stonden eindelijk op de agenda. Op die trappen vuurden Joan Baez, Pat en Fred Cody de massa aan: ‘We shall overcome’. De repressie was even exuberant. Wanneer je het er achteraf over hebt, is het moeilijk uit te maken wie toen eerst te ver ging. Mensen die toen docent waren gruwen nog in 1984 bij de herinnering aan het in brand steken van auto's en vooral van het hele rectoraat, en vele bibliotheken (‘Wie vandaag boeken verbrandt, verbrandt morgen mensen’, dacht men terecht in de jaren dertig in Nazi-Duitsland). Getuigen van de andere zijde van de barricades herinneren zich vooral het onredelijk hard gewelddadige optreden tegen een geweldloze massa studenten met helikopters en andere militaire middelen.
Van die atmosfeer blijft weinig over. Elke middag is er aan Sather Gate, op de Plaza, op de trappen van Sproul Hall ten minste één betoging, een vijftal vlammende of begeesterende speechen, tegen hoge collegegelden, tegen Begin of de Palestijnen. Maar het blijft verbaal geweld en de massa luistert kritisch en tolerant. De Joodse en Arabische stalletjes met posters en pamfletten staan trouwens broederlijk naast elkaar. Où sont les neiges d'autan? Een enkele dichteres op leeftijd komt nog elke dag haar ‘gedicht-over-toen’ verkopen. Het is folklore geworden. Net als op Shattuck, Smokey Joe's Café, gerund door een oud-strijder van '68, waar andere vredestrijders hun spleen komen smoren in Old Bourbon, en in het aanplakken van extravagante alternatieve jobaanbiedingen op de zwartgerookte muren van het café.
Er is nog wel meer old-time te vinden in Californië. Op weg naar het natuurpark Yosomite rijd je nog dwars door een echt kolonistendorp, compleet met bruin saloon, en als je je even van de highway waagt en in de bossen wandelt bots je steevast op een echte Farwest kudde met levensgrote cow-boys. Dan is het echt High Noon. En toen ik in een van de bios coopjes van Berkeley ‘Reds’ ging bijwonen kon ik het verloren gewaand festijn van de cinema-zalen van mijn prille jeugd herbeleven: een enorme zaal, waar een opgewekte menigte binnenstapt bepakt met coca-cola blikjes en enorme zakken pop corn. De hele duur van de film spontane commentaren, met name van twee oudere mannen die de arbeidersstrijd rond W.O.I nog hadden meegemaakt en opgewonden confirmeerden wat de auteurs op het scherm debiteerden.
Californië, een wonderlijke mengeling van efficiëntie en toptechnologie (Nasa en Silicone Valley zitten hier vlakbij) en tegelijk ouderwetse, charmante dingen die je alleen nog op vergeelde postkaarten verwacht. In Californië is zowel het oude als het nieuwe nog echt.
| |
Literatuur.
joseph p. lyford, The Berkeley Archipelago, Ed. Regnery Gateway, Chicago, 1982, XVIII, 264 p.
|
|