| |
| |
| |
De Open Universiteit
Hoger onderwijs op maat
Jacques Herraets
JACQUES HERRAETS
werd geboren in 1944 te Meijel. Studeerde Nederlands recht te Tilburg. Journalist (eindredacteur) van het Universiteitsblad Observant van de Rijksuniversiteit Limburg (Maastricht). Medewerker NRC-Handelsblad. Publiceerde talrijke artikelen op het gebied van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek.
Adres: Scharnerweg 51, NL-6224 JB Maastricht.
Meer dan dertigduizend Nederlanders en vijfhonderd Belgen hebben zich afgelopen maanden aangemeld als student aan de Open Universiteit. Dat is veel meer dan de kwartiermakers in Heerlen ooit hebben durven dromen. Als er al eens een prognose werd gewaagd, kwam de grootste optimist niet verder dan twaalfduizend inschrijvingen in het eerste jaar. Het nu bereikte aantal werd pas voorzien rond 1994, als alle cursussen klaar zouden zijn. De grote toeloop overtreft niet alleen de verwachtingen, maar ook de capaciteit van de jonge organisatie. Voor alle dertien cursussen, die tot nu toe beschikbaar zijn, heeft de universiteit wachtlijsten moeten aanleggen. Noodgedwongen zitten ongeveer achttienduizend aspirant-studenten te wachten tot er een plaats voor hen vrijkomt of tot er nieuwe cursussen worden aangeboden. Des te pijnlijker is het, dat de universiteit onlangs heeft aangekondigd dat er door organisatorische problemen vertraging is opgetreden in de produktie van nieuw cursusmateriaal. Zelfs studenten die al bezig zijn met hun studie lopen het risico dat zij enkele maanden moeten wachten voordat zij verder kunnen met een aansluitende cursus.
Ondanks deze domper wordt de start van de Open Universiteit als een geweldig succes beschouwd. Vooral de Basiscursus Nederlands Recht geniet een grote belangstelling. Liefst veertig procent van alle inschrijvers heeft die cursus gekozen. De wachtlijst voor Recht is bijna drie keer zo lang als de lijst van 4500 cursisten. De tweede grote trekpleister is de Orïentatiecursus Cultuurwetenschappen met zesduizend gegadigden voor 2500 plaatsen. De technische en direct op een beroep gerichte ‘leerstofgebieden’ trekken veel minder belangstelling, maar daar was rekening mee gehouden bij het vaststellen van de capaciteit.
Het idee om het onderwijs buiten het traditionele systeem om naar de mensen toe te brengen stamt uit de tijd van de democratiseringsbeweging aan het eind van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig. De indruk wordt tegenwoordig wel eens gewekt dat het in die tijd vooral begonnen was om de bestuursvorm van de instellingen, de ‘interne’ democratisering. De Wet op de Universitaire Bestuurshervorming heeft tot zoveel discussie aanleiding gegeven, dat de ‘externe’ democratisering uit het oog verloren is. Toch heeft zich op het laatste punt een enorme verandering voltrokken, sinds erkend werd dat het onderwijs eerder ongelijkheid veroorzaakt dan wegneemt. Wie tussen zijn twaalfde en zestiende jaar de kans liet voorbij gaan, kon later nauwelijks meer toegang krijgen tot de kennis die hij nodig had om zich maatschappelijk te kunnen ontplooien. Er werd
| |
| |
De voorzitter van het College van Bestuur, mr. dr. G.J. Leibbrandt, voor de hoofdzetel van de Open Universiteit, villa ‘Zomerweelde’ in Heerlen.
gedacht over een ‘open’ stelsel van onderwijs, waarin iedereen een nieuwe kans kreeg. In 1971 pleitte minister Veringa voor het eerst voor de oprichting van een open universiteit naar Engels voorbeeld. Twee jaar eerder was in Groot-Brittannië de Open University opgericht en het bleek dat behalve voorafgaande schoolkennis er andere waarden bestonden die iemand in staat stelden een studie op niveau te volgen: levenservaring, praktijkervaring en vooral een duidelijk motief.
Toen in 1973 Van Kemenade het departement van Onderwijs en Wetenschappen ging leiden, kreeg het stelsel van open onderwijs vastere vormen binnen de contouren van de volwasseneneducatie. Verminderen van de ongelijkheden, bevorderen van maatschappelijke weerbaarheid, democratisering en humanisering waren de argumenten waarmee Van Kemenade zijn beleid verdedigde. Maar ook het economische argument werd aan dat rijtje toegevoegd: een goede scholing kwam de economie ten goede. Hoezeer het accent in de loop der jaren verschoof naar het laatste argument maakt de geschiedenis van de Open Universiteit duidelijk.
In 1977 kon de Commissie Voorbereiding Open Universiteit met haar werk beginnen. Van Kemenade had eerst voorrang gegeven aan het lager en voortgezet open onderwijs. ‘Eerste prioriteit blijft het scheppen van goede voorzieningen voor de zwakkeren in de
| |
| |
samenleving die tot nu toe onvoldoende kansen voor opleiding hebben gehad. Het oprichten van een Open Universiteit is echter tevens noodzakelijk om de mogelijkheden te vergroten van degenen die in een latere fase van hun leven verdere kennis, inzichten en vaardigheden willen verwerven’, schreef de minister in de nota ‘Open Universiteit in Nederland’, waarmee het parlement zonder problemen instemde ondanks de kritiek vanuit de gevestigde universiteiten.
Van Kemenade benoemde prof. dr. R.A. de Moor tot voorzitter van de voorbereidingscommissie. Deze hoogleraar in de sociologie aan de Katholieke Hogeschool Tilburg liet in die tijd geen gelegenheid voorbij gaan om te klagen over de ondoelmatigheid van de bestaande universiteiten. ‘De universiteit is een van de meest egoïstische en geborneerde centra in ons maatschappelijk bestel geworden, een speelbal van alle mogelijke belangengroepjes, categorieën van personeel, studenten, faculteiten, subfaculteiten en vakgroepen, die hun instelling teveel gebruiken voor hun particuliere belangen. Dat is de fundamentele fout van de WUB, een fout tegen de doelmatigheid’, verklaarde hij in een interview. De Moor en zijn commissie werkten doelmatig en kwamen met een bijzonder doelmatige blauwdruk van de Open Universiteit voor de dag. De pogingen die de universiteiten tijdens de discussie over het interim-advies deden om de controle op de cursussen in eigen handen te houden weerstond de voorbereidingscommissie met glans. In het eindrapport De Nederlandse Open Universiteit werd een volledige blauwdruk gegeven van een zelfstandige instelling van hoger onderwijs, die duidelijk afweek van de gevestigde instellingen.
De Open Universiteit kreeg van de voorbereidingscommissie vier doelstellingen:
- Het bieden van een tweede kans op hoger onderwijs; |
- Het vormen van een tweede weg door het hoger onderwijs; |
- Het creëren van een goedkope vorm van hoger onderwijs; |
- Het stimuleren van vernieuwing in het hoger onderwijs. |
De Tilburgse hoogleraar prof. dr. R.A. de Moor, de ontwerper van de contouren van de Open Universiteit.
De eerste en de vierde doelstelling zijn in de verdere uitwerking van de blauwdruk veruit de belangrijkste gebleken. Alvorens daar afzonderlijk op in te gaan eerst iets over de kosten en de tweede weg. Dit jaar staat de Open Universiteit voor 32 miljoen gulden op de Rijksbegroting en het volgend jaar voor 35 miljoen. In de volgroeide situatie, als er 30.000 studenten staan ingeschreven, heeft de instelling niet meer dan 60 miljoen gulden per jaar te verwachten. Omgerekend per student is dat bedrag maar een fractie van wat een gemiddelde student in het reguliere onderwijs kost. Maar dat sommetje is te eenvoudig. Allereerst draagt de OU-student relatief veel bij aan zijn eigen studie: per cursus van honderd uur betaalt hij 138 gulden cursusgeld. Verder maakt de Open Universiteit bij het samenstellen van de cursussen volop gebruik van docenten van andere universiteiten, zodat bijvoorbeeld het hooglerarencorps beperkt blijft tot 28 leden. En tenslotte worden alleen studiefaciliteiten aangeboden op gebieden, waarvoor een ruime belangstelling wordt verwacht. Een vakgroep Sanskriet wordt als onmisbaar beschouwd voor het wetenschappelijk
| |
| |
Het onlangs voltooide nieuwe gebouw van de Open Universiteit in Heerlen.
onderwijs in Nederland, maar niemand zal erover peinzen die in Heerlen te vestigen. Waarschijnlijk zal op de duur een ‘student op afstand’ goedkoper zijn dan een ‘contact-student’, wordt in Heerlen gesteld. Daarmee wordt het bezuinigingsargument gehaald, maar van een doorslaggevend gewicht zal het nooit worden.
Dit kan met nog meer zekerheid gezegd worden van de tweede doelstelling, het bieden van een tweede weg door het hoger onderwijs. Daarmee wordt beoogd studenten een keuze te bieden tussen een dagstudie en een afstandstudie. Tot nu toe is dat alternatief nauwelijks interessant gebleken. Van de eerste lichting cursisten is dit jaar nog niet één procent jonger dan 21 jaar. Het ziet er dus naar uit dat abituriënten uit het middelbaar onderwijs er de voorkeur geven aan het ‘echte’ studentenleven, ook al hebben ze daar per se een diploma voor nodig. Het alternatief wordt pas interessant als het niet lukt dat diploma te behalen. Daar moeten we echter onmiddellijk aan toevoegen dat op het moment dat de inschrijvingsformulieren voor de reguliere universiteiten binnen moesten zijn, er nog geen duidelijkheid was over de leeftijdsgrens voor de Open Universiteit. De minister wilde door dik en dun vasthouden aan een drempel van 21 jaar om eindexaminandi niet al te onverschillig te maken tegenover hun plichten, maar een amendement bracht de grens terug tot 18 jaar, de leeftijd waarop mensen verstandig genoeg zijn om beslissingen te nemen, vond het parle- | |
| |
ment. Van de overweging dat het tweede weg-stelsel jongeren de mogelijkheid biedt eerst enkele jaren te gaan werken en dan uit te maken welke studie zij willen volgen, is tijdens de behandeling van het wetsontwerp weinig meer vernomen. De arbeidsmarkt biedt een jongere met een middelbare school-diploma weinig hoop en bovendien kan de reguliere universiteit met de nieuwe cursusduur van vier jaar uitstekend concurreren in dergelijke gevallen.
Van het begin af aan was veruit het belangrijkste argument achter de oprichting van de Open Universiteit het bieden van een tweede kans op hoger onderwijs. Maar de vraag waarom die kans geboden moet worden, krijgt tegenwoordig een ander antwoord dan achttien jaar geleden, toen nog niemand over nononsense-beleid had horen praten. De hooggestemde maatschappelijke idealen van Van Kemenade hebben grotendeels plaats moeten maken voor het doelmatigheidsdenken van De Moor. Beweerde Van Kemenade nog dat onderwijs en arbeidsmarkt los van elkaar gezien moesten worden, De Moor presenteerde een cursuspakket dat vooral thuishoorde onder de noemer ‘toegepaste en toepasbare’ wetenschap, zoals hij het zelf eens uitdrukte. Al tijdens de voorbereidingsperiode had hij ervoor gewaarschuwd dat de Open Universiteit geen ‘Studium Generale-achtige supermarkt’ mocht worden. Dat zou immers te zeer afbreuk doen aan de waarde van de OU-diploma's en het voortbestaan binnen de kortste keren op het spel zetten. Zijn tendens heeft duidelijk gezegevierd, zij het dat de economische conjunctuur hem zeker heeft geholpen. De eerste zeven leerstofgebieden van de Open Universiteit zijn Rechtswetenschappen, Economische wetenschappen, Bedrijfs- en bestuurswetenschappen, Technische wetenschappen, Natuurwetenschappen, Cultuurwetenschappen, en Sociale wetenschappen. Behalve van Cultuurwetenschappen kan van
In ieder studiecentrum worden de studenten vertrouwd gemaakt met het gebruik van de computer, zoals hier tijdens de oriëntatiecursus Natuurwetenschappen.
alle gebieden gezegd worden, dat het je vooruit helpt als je erop thuis bent. De ontwikkeling van het cursusaanbod in pragmatische richting is nog lang niet tot stilstand gekomen. Bij de opening in september kondigde minister Deetman aan dat de Open Universiteit opdrachten moet aanvaarden van het bedrijfsleven om tegen vergoeding van de kosten speciale cursussen te ontwikkelen.
Een analyse van de gegevens van de eerste lichting cursisten leert dat de tweede kans op hoger onderwijs onder de gegeven omstandigheden vooral gegrepen wordt door mannen en vrouwen van rond de dertig die al een behoorlijke opleiding en een aantal jaren praktijkervaring achter de rug hebben, maar die de weg naar de top geblokkeerd zien door het ontbreken van een academisch diploma. Dertig procent heeft een HAVO- of VWO- diploma; eveneens dertig procent heeft een hogere beroepsopleiding afgerond en ruim zes procent heeft al een academische studie achter de rug. Bijna zeventig procent heeft een betaalde werkkring. Tegenover iedere student die opgeeft dat hij een OU-studie volgt om zijn intellectuele capaciteiten te ontwikkelen, staan er twee die als motief opgeven dat zij hun kan- | |
| |
sen op een nieuwe baan willen vergroten of hun huidige functie beter willen vervullen. Dertig procent van de ingeschrevenen heeft geen betaalde betrekking, meestal omdat hij werkloos is of onbetaald in het eigen huishouden werkt.
Het percentage vrouwen ligt aanzienlijk hoger dan in de rest van het wetenschappelijk onderwijs, maar met zestig procent van het totale bestand zijn de mannen toch in de meerderheid. Bij Cultuurwetenschappen zijn de vrouwen in de meerderheid (zeventig procent), maar de mannen maken hun achterstand ruimschoots goed bij economie, bedrijfs- en bestuurswetenschappen en vooral technische wetenschappen. Opvallend is dat er meer vrouwen dan mannen staan ingeschreven voor natuurwetenschappen en dat vrouwen in de groep beneden de 25 jaar in de minderheid zijn en in de groep boven de vijftig in de meerderheid. De gemiddelde leeftijd van alle OU-studenten ligt rond de 32 jaar. Bijna de helft is tussen de 26 en de 35 jaar oud. Vijftien procent is jonger dan 26 en eenzelfde percentage is ouder dan vijftig jaar.
Een meerderheid van de cursisten is van plan een diploma te behalen, terwijl de rest kiest voor losse cursussen of nog geen beslissing heeft genomen. Hoewel men er bij deze cijfers rekening mee moet houden dat bij de start van de Open Universiteit de sluizen zijn opengezet van een stuwmeer(tje) van aspirant-studenten, die tot nu toe nergens anders terecht konden, dringt zich het beeld op van een opleidingsinstituut dat mensen de kans biedt de mogelijkheden van de eerste kans verder te benutten, nadat de voordelen daarvan duidelijk geworden zijn. De foto van een 60-jarige Engelse mijnwerker die ik tien jaar geleden in de krant heb zien staan, trots glunderend met een ingenieursdiploma van de Open University in de hand, zal ik wel nooit meer terug zien. Ten eerste, omdat Nederland geen mijnwerkers meer heeft (anders had de Open Universiteit niet in Heerlen gestaan) en ten tweede omdat toch een zekere voorkennis verondersteld wordt. Wie dat niveau naar het oordeel van de adviseurs in de studiecentra niet haalt, wordt aangeraden de ontbrekende kennis te verwerven via dag- of avondonderwijs of een instelling voor schriftelijk onderwijs.
De opdracht om een bijdrage te leveren aan de vernieuwing van het hoger onderwijs is een kolfje naar de hand van De Moor geweest. Behalve de hierboven vermelde kritiek op het bestuurlijke belangenspel binnen de universiteiten, heeft hij hen ook steeds het verwijt gemaakt dat zij als gevolg van verkokering te star zijn in hun onderwijsbeleid. Een student die net van de middelbare school komt, weet nauwelijks waar hij aan begint. Als hij halverwege tot de ontdekking komt dat zijn studiekeuze niet zo gelukkig is geweest, ziet hij de terug- en zijwegen praktisch afgesloten. Er blijft niets anders over dan verder te gaan, vaak ten koste van kostbare studiebegeleiding. De Open Universiteit, die wel eens de proeftuin van De Moor is genoemd (als voorzitter van de Commissie Ontwikkeling Hoger Onderwijs werkte hij een plan uit voor integratie van het Hoger Beroeps- en het Wetenschappelijk onderwijs) biedt een flexibel stelsel van hbo-onderwijs en wo-opleidingen. Er zijn bij de Open Universiteit nog tal van andere wegen behalve die ene weg naar het doctoraaldiploma. Wie zijn studiebehoefte bevredigd heeft, kan op ieder moment een dossierverklaring krijgen en zelfs één losse cursus van honderd studieuren wordt bekroond met een certificaat. Paradoxaal genoeg roept de instelling die zich afzet tegen de diplomacultuur op deze manier het beeld op van een diplomafabriek.
Diplomaprogramma's die leiden tot een hbo- of wo-diploma, zoals dat door andere instellingen wordt verleend, moeten aan bepaalde kwalitatieve en kwantitatieve eisen voldoen. Een hbo-diploma vereist minimaal
| |
| |
Verzending van cursusmateriaal vanuit Heerlen.
36 modulen (cursuseenheden van honderd uur). Wie zover is kan doorgaan met een doctoraal programma van minimaal nog eens achttien modulen op doctoraalniveau. Is het programma gebonden aan een bepaald doctoraaldiploma, dan studeert men af als jurist, econoom of ingenieur. Wie een vrij programma van een bepaalde moeilijkheidsgraad volgt, wordt beloond met de titel ‘doctorandus Open Universiteit’. Een vrij programma met veel elementen van Cultuurwetenschappen wordt overigens door velen beschouwd als een ‘liberal arts’-studie naar Amerikaans voorbeeld.
In totaal staan 325 modulen op het programma, die samen de bouwstenen voor 27 diplomaprogramma's zullen vormen. Voordat U dat gaat narekenen: een moduul kan in meerdere programma's gebruikt worden.
Faculteiten en vakgroepen zijn taboe binnen de Open Universiteit. De cursussen worden ontwikkeld door cursusteams, bestaande uit prominente wetenschappers van andere universiteiten of uit de praktijk en leden van de wetenschappelijke staf van de Open Universiteit, die per project worden aangewezen (de OU kent een zogenaamde matrixstructuur). Onderwijskundig gezien biedt deze aanpak het voordeel dat in een cursus een thema multidisciplinair kan worden behandeld.
Wie vervolgens in de studiegids op zoek gaat naar thema's wordt teleurgesteld. Er wordt een droge opsomming van vakken gegeven, die in alle andere studiegidsen ook voorkomt. Het verschil zit in de volgorde (de cursussen komen niet naast, maar na elkaar aan bod) en in de uitwerking van de leerstof. Het onderwijs op afstand stelt natuurlijk specifieke eisen aan de presentatie van de leerstof. Het schriftelijk materiaal is onderverdeeld in eenheden van vier uur, waarbij nieuwe stof en herhalingsoefeningen elkaar afwisselen. De student wordt regelmatig gevraagd zijn voortgang te toetsen. Behalve het schriftelijk studiemateriaal maakt de student zoveel mogelijk gebruik van andere media voor kennisoverdracht.
| |
| |
In de studiecentra krijgen studenten de gelegenkeid elkaar te ontmoeten of advies in te winnen bij hun studiebegeleiders. Verder fungeren de centra als voorlichtingspunten voor iedereen die interesse heeft in een cursus.
In de studiecentra vindt hij apparatuur voor het afspelen van beeldplaten, videobanden en geluidscassettes, of kan hij zich bekwamen in het gebruik van microcomputers. Verder biedt het studiecentrum alle mogelijkheden voor het onvervangbare persoonlijke contact met medestudenten en studiebegeleiders. De Open Universiteit heeft bovendien veertig uur televisiezendtijd ter beschikking gekregen voor uitzendingen die het cursusmateriaal ondersteunen en voor studievoorlichting. De mediakundigen in Heerlen zien reikhalzend uit naar de dag waarop de tweewegkabel in Nederland gemeengoed wordt, zodat een student op elk gewenst moment informatie uit een centrale databank op zijn televisiescherm kan oproepen.
Cursussen van de Open Universiteit zijn toegankelijk voor iedereen die het Nederlands machtig is, stelde minister Pais vier jaar geleden toen hij het voorontwerp van wet presenteerde. Daarbij dacht natuurlijk iedereen aan de Nederlandstalige Belgen. Pais vertelde dat hij wel geprobeerd had de Belgische overheid voor samenwerking bij de opzet te interesseren, maar de zes Belgische collega's die hij tijdens zijn ambtsperiode van vier jaar had zien komen en gaan, kregen de tijd niet om daaraan te werken. In 1982 kwam er toch een gesprek tussen de Open Universiteit, de Belgi- | |
| |
sche overheid en de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR). De laatste wilde niet langer lijdelijk toezien hoe België de kans voorbij liet gaan om mee te werken aan wat men zag als een revolutionaire ontwikkeling op het gebied van onderwijs aan volwassenen. Van Nederlandse zijde was steeds te horen dat men bereid was tot samenwerking, maar tegelijkertijd liet men voelen dat men het ook alleen kon bolwerken. Hoezeer ook de VLIR erop bleef hameren dat om culturele, onderwijskundige en economische redenen de unieke kans op samenwerking moest worden aangegrepen, de Vlaamse onderwijsminister Lenssens was niet te vermurwen. Er was al genoeg te koop op het gebied van hoger onderwijs in België en de Open Universiteit kon niet gezien worden als een prioriteit voor kansarmen. Als de Vlaamse universiteiten zo graag samen wilden werken met Nederland, moesten ze daar zelf maar het geld en de ruimte voor vrijmaken, vond Lenssens. Tenslotte is de VLIR maar op die suggestie ingegaan. Vorig jaar in november hebben de VLIR en de Open Universiteit een overeenkomst afgesloten die eind dit jaar afloopt. Voorlopig kunnen duizend Belgische studenten rekenen op begeleiding van Vlaamse universiteiten, die studiecentra inrichten in Antwerpen, Brussel, Gent, Diepenbeek, Kortrijk en Leuven. In de Vlaamse centra komen dezelfde faciliteiten als in de Nederlandse. Overigens kunnen de Vlaamse
studenten uit de grensstreek ook gebruik maken van Nederlandse studiecentra in hun omgeving.
Tot nu toe hebben bijna 500 Vlaamse studenten van het aanbod van de VLIR gebruik gemaakt. Ruim honderd hebben zich aangemeld voor Technische wetenschappen, tachtig voor Cultuurwetenschappen, negentig voor Economie en zestig voor Bedrijfs- en bestuurswetenschappen. Vijftig studenten hebben zich aangemeld voor een cursus Rechtswetenschappen, ofschoon het om Nederlands recht gaat. Binnen de VLIR zijn inmiddels twee werkgroepen gevormd die gaan fungeren als het operationele en het wetenschappelijke draagvlak van de Vlaamse bijdrage aan wat uit moet groeien tot een Nederlandstalige Open Universiteit. In de loop van dit jaar hoopt men dat de samenwerking zover gevorderd is dat de Vlaamse universiteiten kunnen participeren in het schrijven van de cursussen.
De Belgische regering heeft uiteindelijk toch het belang van samenwerking ingezien. Een gesprek tussen de Nederlandse en Belgische ministers van Onderwijs heeft geleid tot de instelling van een ambtelijke commissie, die vóór 1 juli 1985 moet nagaan hoe de samenwerking tussen Nederland en België op het vlak van de Open Universiteit er over enkele jaren uit zou kunnen zien. De Nederlandse minister Deetman heeft zich in afwachting van de resultaten van die studie akkoord verklaard met de samenwerkingsovereenkomst tussen de VLIR en de Open Universiteit. Daarmee loopt hij vooruit op de nadere regeling voor buitenlandse studenten, die wordt aangekondigd in de Wet op de Open Universiteit.
| |
Geraadpleegde bronnen:
Nota De Nederlandse Open Universiteit, Den Haag, 1979. |
Voorontwerp en Ontwerp van Wet op de Open Universiteit 1981-1983 |
Met de cursus als bouwsteen, Heerlen, 1983 |
|
|