Ons Erfdeel. Jaargang 28(1985)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Herman de Coninck Je wandelde met jezelf en met mij langs de zee, toen je plots je huid wilde zijn en zwemmen en geheimen toevoegen aan het water en toen je weerkwam zei je liefje, ik heb de maan gevangen. Waar, vroeg ik, en je legde dun een hand over je schoot als een vinger op de lippen. Uit: De lenige liefde (1969). Dit zou geen zomergedicht zijn, als jij er niet in voorkwam, verbonden door een rietje met de nieuwe-stijl-realiteit van een flesje cola. En natuurlijk zijn er ook onze dromen, maar evenzeer de ligstoelen waarin ze worden gedroomd. Ik bij voorbeeld, ik lig in een droom van een ligstoel. Uit: De lenige liefde (1969). [pagina 18] [p. 18] Verjaardagsvers Je zei nooit wat. Ik moest het altijd vragen. Of je van mij hield. En je zoende. Of het veilig was die eerste keer. En je zoende weer. En even later of ik het goed deed zo, en je zoende, o. Je zei nooit wat, je zei het altijd met je ogen. Je ogen die helemaal alleen in je gezicht achterbleven als ik je verliet; je ogen na geween: je was er niet, je keek me aan als verten en ik moest erheen. En als ik weer tot daar was de ogen waarmee je het woord ‘lieveling’ zei, keek of het niet veranderde op weg naar mij. En toen je naast de weg lag in de wei, wat had je niet allemaal gebroken, je benen, je ribben, je ogen, mij. Je zei nooit wat, je zei het altijd met je ogen, zoals je daar lag, te zieltogen, te zielogen. En je ogen die je zoon nu in heeft staan, waarmee hij zegt: niet weggaan - je zei nooit wat, hij zegt het, en jij kijkt mij aan. Uit: Zolang er sneeuw ligt (1975). [pagina 19] [p. 19] Het laatste zaagsel op de vloer werd grijs, net als het eerste. Zo lang al was hij ziek. De bijl stond in het houtblok. IJs vroor alles in. Het dak had gehuild, want in een piek hingen de tranen eraan vast. En de regen nadien was er altijd geweest, naar haar gevoel. En dat uitzicht van uren kijken zonder iets te zien. En dat zitten op alsmaar dezelfde stoel, als gold het een premisse: dit stoelt op dat. De zekerheden van het missen. Weten dat niets er nog toe doet. Niet of ze opstaan zou, noch welke jurk ze nemen zou of welke schmink of welke hoed. Uit: Edna St. Vincent Millay, Ter ere van de goedertieren maan (1979). [pagina 20] [p. 20] Hérault Avond in de Hérault. Thijmgeuren dobberen zwaar op de lucht, moeten nergens zijn en blijven hangen, zoals wij in dit domein. Zoals je zou willen zwerven, het doet er niet toe waar, als het hier maar is. Nevel gaat net niet over het land zoals je een slapend kind net niet aanraakt, erover ademend. En je weet: ik heb niet wat ik heb. De branding van de wind waait een zee van tijd zacht heen en weer. Het is eb. Uit: Met een klank van hobo (1980). Taarlo Wij lopen door het najaar met ons twee. En dat gevoel heb ik ook in de lente. Wij lopen door veel bruine kroegenbruin van blaren en door veel donkerrood gemis, appellation contrôlée, dat dieper wordt in de kelder van de jaren. Wij lopen door de beiger wordende bossen van Drente. Hoor de wind door de henna-bomen varen met een klank van hobo, de zwerver onder de instrumenten. 33, en in het midden van het donker woud des levens. En met een gevoel van nergens horen in de bossen thuis en thuis verloren. Zullen wij later, misschien, ooit? De zomer is voorbij, er wordt niet meer gehooid. Het hier is nergens, en het nu is nooit. Uit: Met een klank van hobo (1980). Vorige Volgende