Kantelend geschiedbeeld.
De groeiende belangstelling voor de geschiedenis der geschiedschrijving weerspiegelt zich in dit boek, waarin de Utrechtse historicus W.W. Mijnhardt een tiental bijdragen heeft verzameld die de ontwikkelingen na 1945 illustreren. Ruim zestig pagina's met literatuurverwijzingen op driehonderd bladzijden tekst geven aan dat er in elk geval een fors aantal publikaties verschenen is, temeer wanneer men bedenkt dat de middeleeuwen buiten beschouwing zijn gebleven en alleen de periode na 1500 aan bod komt. De bundel opent met een algemeen overzicht door P.B.M. Blaas, waarna in afzonderlijke opstellen een aantal speciale tijdperken en onderzoeksgebieden aan de orde komen. G. de Bruin wijdt een tweetal overzichten aan de Opstand in de 16e eeuw en aan de Gouden Eeuw van de Republiek. Specifieke onderwerpen als het stedelijk patriciaat (de regenten) en de economische en sociale geschiedschrijving worden behandeld door D.J. Roorda en P.C. Jansen. De ideeëngeschiedenis van de 17e en 18e eeuw komt voor rekening van W.W. Mijnhardt, waarna E.O.G. Haitsma Mulier aandacht schenkt aan Patriottentijd en Bataafse Tijd. Twee bijzondere onderwerpen, de 19e-eeuwse industrialisatie en de 20e-eeuwse crisis en verzuiling staan op naam van respectievelijk E.J. Fischer en W. ten Have. Tenslotte wijdt G.J. Schutte een artikel aan de koloniale geschiedschrijving.
Uit dit overzicht komt een belangrijk kenmerk van deze bundel naar voren: er is afgezien van het streven naar een volledig overzicht, en in plaats daarvan is gekozen voor een aantal onderwerpen die in de na-oorlogse periode in de bijzondere belangstelling van de historici hebben gestaan. Zouden moeten staan is eigenlijk een betere uitdrukking: het is curieus om te lezen hoe de verschillende auteurs steeds weer weten te melden dat op een bepaald gebied meer onderzoek moet worden verricht, dat er meer detailstudies beschikbaar moeten zijn alvorens men algemene conclusies kan trekken, kortom: hoe de Nederlandse historiografie na 1945 in haar algemeenheid feitelijk een onvoldoende op het rapport krijgt. De historici hebben na de Tweede Wereldoorlog onvoldoende de nieuwe wegen bewandeld die in het buitenland waren gebaand, zij hebben zich teveel op de traditionele paden gehouden. Zo zijn nieuwe impulsen voor het onderzoek van de 16e-eeuwse Opstand voornamelijk van Belgische historici gekomen, terwijl de Gouden Eeuw het in eerste instantie moest hebben van vernieuwende werken uit Engeland en Amerika. Voor de ideeëngeschiedenis geldt dat die in Nederland nog in de kinderschoenen staat, zeker voor zover het gaat om de sociale dimensie van zaken als