nederlandse literatuur belangrijker is dan de meeste literatuurhistorici en literatuurhistorische handboeken laten vermoeden. De aandacht van Moeyaert gaat op de eerste plaats naar de inbreng van Frans-Vlaanderen in onze vroegste literatuur. Leo Camerlynck handelt over het Frans-Vlaamse universum van Maxence van der Meersch en Ward Corsmit brengt enkele beschouwingen over het verslag van een reis naar Brachay, ballingsoord van de Frans-Vlaamse voorman Jean-Marie Gantois. Het bezoek van Gantois vond in 1952 plaats. Dan komen nog twee getuigende bijdragen van Frans-Vlamingen. Alain Walenne stelt dat boven de dubbelzinnige of misleidende staatkundige betekenisinhoud van vele namen die verwijzen naar of in verband staan met Frans-Vlaanderen, de culturele en geschiedkundige realiteit van de Nederlanden staat. Bij deze gedachte sluit de tekst van Gérard Landry aan. Ook hij bepleit de bewuste Frans-Vlaamse verbondenheid met de Nederlanden op cultureel vlak. Met de kroniek van Maurits Cailliau wordt het stuk Frans-Vlaanderen in dit jaarboek afgerond.
Jaarboek 5, 1983, uitgegeven door de Vereniging/Stichting Zannekin, leper/ Soest, 1983, 144 p.
Het tijdschrift van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Open Deur brengt zijn lezers geregeld informatie over het onderwijs van het Nederlands in Frans-Vlaanderen. Ook in het nummer van juni 1983 (15e jg., nr. 3-4) is dit het geval. Vanaf pagina 10 tot en met pagina 19 tref je de resultaten aan van een enquête bij de leerlingen Nederlands in het ‘officieel’ onderwijs. Joost de Geest die voor Ons Erfdeel, 25e jg., 1982, nr. 1, pp. 139-140) een gelijkaardige enquête toelichtte die in 1981 bij de studenten Nederlands aan de twee Rijselse universiteiten Lille III en de Facultés Libres werd gevoerd, en ze van beschouwingen voorzag, is ook nu de auteur. Het doel dit keer: gegevens verzamelen over de motivering van de leerlingen Nederlands bij hun taalkeuze, over hun contacten met de Nederlandse taal en cultuur, hun pedagogische situatie en hun opinie over een Frans handboek Nederlands.
Wat zijn de factoren die de Frans-Vlaamse leerlingen ertoe hebben aangezet Nederlands in hun lesrooster op te nemen? Bij de meesten werd de keuze bepaald door de nabijheid van de grens. Ook reizen naar België en Nederland blijken een grote invloed te hebben. In dalende orde van belangrijkheid wordt verder gesproken van praktische noodzaak, de verwantschap van het Nederlands met het Duits en het Engels, de kennis van het Vlaams, Nederlandstalige vrienden, familiale omstandigheden. Het percentage dat voor het Nederlands kiest om economische redenen, om makkelijker werk te vinden, om historische redenen of om de originaliteit (!) is opvallend laag.
Hoe komen diezelfde leerlingen nu vooral in aanraking met de Nederlandse taal en cultuur? De voornaamste wegen waarlangs de contacten gebeuren, zijn de media, reizen, de familie en de vriendenkring. Het antwoord op deze vraag ligt uiteraard voor een groot stuk in het verlengde van de antwoorden op de vraag naar de motivatie. Hun beeld op de Nederlandse cultuur werd getoetst aan de hand van een ludieke vraag naar de nationaliteit van een aantal beroemde figuren. De antwoorden vallen mee: Van Gogh, Vlaanderens wielerglorie Roger de Vlaeminck, Rubens, Van Eyck, striptekenaar Vandersteen, Hooft, Claus, Ensor scoren hoog. Met de kennis van Vlaamse zangers en folkgroepen is het ook niet mis. De Frans-Vlaamse leerlingen hebben in elk geval een duidelijke voorstelling van de nationale grenzen die het Nederlandse taal- en cultuurgebied verdelen, ook al hebben ze van het politieke leven in België en Nederland duidelijk minder kaas gegeten. Er werd ook gevraagd naar concrete situaties waar de kennis van het Nederlands noodzakelijk, zelfs onmisbaar bleek te zijn. De kleurrijke anekdotes die hierop als antwoord kwamen, refereren naar schoolsituaties (reizen, uitwisselingsprogramma's), reisperikelen en dagelijkse voorvalletjes.
Wat het uitzicht van een Frans handboek Nederlandse taal betreft, hadden we al kunnen vermoeden dat de Frans-Vlamingen, in de streek waar toch vrij veel contact mogelijk is met Nederlandstaligen, de nadruk leggen op het praktische aspect van het Nederlands taalonderricht in het algemeen en de praktische woordenschat van het handboek in het bijzonder. Er is opvallend veel vraag naar teksten over de Nederlandse cultuur in de ruime zin van het woord. Interessant om weten is ook wat de leerlingen denken van de plaats, de betekenis van het onderwijs Nederlands in Noord-Frankrijk. Velen vinden dat te weinig scholen een programma Nederlands aanbieden en dat er een voelbaar tekort is aan leraren Nederlandse taal. Hierbij signaleerden heel wat leerlingen dat zij geen informatie over het Nederlands hadden en dat er met betrekking tot het Nederlands een reuzegroot publiciteitsprobleem bestaat. Anderen wijten de bescheiden plaats van het Nederlands aan regionale en socioculturele factoren; voor hen is het Nederlands, regionaal bekeken, een taal die verdwijnt, een dialect van de derde orde en van de zeldzaam wordende Vlamingen. Nog anderen laken het Franse chauvinisme.
Inderdaad, uiteindelijk bieden de resultaten van deze enquête heel wat stof tot nadenken voor wie met het onderwijs van het Nederlands in Frans-Vlaanderen begaan is en als dusdanig met