Film
Nieuwe Nederlandse films.
Het aantal Nederlandse speelfilms, dat de afgelopen maanden in omloop is gebracht, suggereert een positiever beeld van de actuele situatie in het Nederlandse filmen dan met de werkelijkheid overeen stemt. Het is nog steeds voorbarig om te denken aan een verantwoorde continuïteit, zowel in technische als esthetische zin, in de produktie. Per incident worden er voortreffelijke films afgeleverd, maar per incident meer of op zijn minst evenveel mislukkingen. Daar is overigens wel gradatie in. Een mislukking als Brandende liefde van Ate de Jong, gemaakt naar een zwakke roman van Wolkers, is niet te vergelijken met een mislukking als An Bloem. In het ene geval is namelijk de mislukking te wijten aan zucht om via ordinaire erotiek de commercie te dienen, in het andere geval, het geval van An Bloem, is de mislukking grotendeels te wijten aan een volkomen verkeerd uitgevallen streven om de gekozen verhaal materie zo zuiver mogelijk tot haar recht te laten komen. Dit wekt ondanks het effect van het mislukken toch een gevoel van waardering op.
De maker van de film An Bloem is Peter Oosthoek geweest. Een toneelregisseur, die film kennelijk heeft gezien als een uitgelezen mogelijkheid tot gestileerd realisme. Het levensverhaal van de vrouw An Bloem is, over het geheel genomen, vrij conventioneel. Een conventioneel verhaal, dat zijn uitweg vindt in onconventioneel gedrag. Dat wil zeggen, een gedrag dat in het kader van het conventionele verhaal modieus dwingend wordt voorgeschreven. An Bloem is een vrouw die haar tweede jeugd is ingegaan, dochters heeft die binnen het beproefde ‘moderne patroon’ vallen, dat niet het patroon is, waar de moeder aan gewend is geweest, maar dat zij ziet als een nieuwe bestaansbeleving. Zij breekt met haar saaie man, wil persoonlijk gaan leven, wordt verkeerd begrepen en vindt haar levenseinde onder een volstrekte vervreemding van haar zich onveranderlijk handhavende doem tot conventie.
Het manco van Peter Oosthoeks filmaanpak is, dat hij de totale structuur van zijn film heeft afgesteld op ‘overtuigend spel’. Elk individu markeert zich zelf als een prototype: een dochter als vrijgevochten punkmeisje, de tweede dochter als brutale ongevoelige vlerk, de man van An als zielige sufferd met obligate uitschieters, de zich aandienende minnaar als man die het leven kent en An Bloem zelf als type dat voortvarend en driftig zoekt naar haar identiteit. Ondanks al het in de film verwerkte gestileerde realisme, kom je hoegenaamd niet toe aan enige herkenning van de beoogde werkelijkheid. Het drama van An Bloem verstikt in de veel te nadrukkelijke presentatie: geacteerd volgens gepatenteerde normen van natuurlijkheid, maar daardoor juist in filmtaal te retorisch en onwezenlijk. An Bloem is een figuur die eerlijk op zoek is naar zich zelf (wat te danken is aan het consequente in de figuratie door Kitty Courbois), maar geheel en al teloor gaat in de theaterversie, die door de toneeiman Oosthoek in zijn film werd ingebouwd. Het resultaat: niet een lichaam zonder ziel, maar een verkeerd lichaam met een verkeerde ziel.
De vermenging van film en theater, dat zijn wezenlijke expressie zoekt en vindt in woord- en acteer-dramatiek, is steeds een hachelijke onderneming. Het een wordt gemakkelijk verstikt door het ander, waarbij als kanttekening dient te worden geplaatst, dat film dan meestal het loodje legt. Er wordt, voor het welslagen van het geheel, in de mengvorm aan weerskanten een groot raffinement vereist. Een uitermate geslaagd voorbeeld van een dergelijk raffinement hebben we in de jongste film van Jos Stelling De illusionist
Zoals Stelling is er in Nederland geen tweede filmer aan te wijzen. Hij is een filmisch autodidact, die van zijn eerste film Manken van Nieumegen af, gevoelig is geweest voor barok en romantiek. Beide in nauwe aanraking met de natuur: menselijke, dierlijke en landschappelijke. Zelfs de typisch architectonische elementen in zijn films (ook in zijn Rembrandt-film) wist hij daaraan ondergeschikt te maken. Stelling was daardoor als het ware voorbestemd om ooit tot samenwerking te komen met Nederlands meest barokke en romantische clown Freek de Jonge. Het lijkt misschien wat vreemd om De Jonge in verband te brengen met barok en romantiek, maar hij is in zijn bejegening van onze menselijkheden - precies als Stelling - eerder een middeleeuwer dan een up to date rationalist. Beiden hebben zij een zwak voor het leven als mysterie. Zodoende hebben ze elkander dan ook gevonden. Ik heb, zegt Freek de Jonge, Jos het scenario aangepraat en Jos heeft mijn gepraat getoetst aan zijn filmische inzichten. Het resultaat is bewonderenswaardig.
Er is in De illusionist ternauwernood sprake van een verhaal. Het gehele werk staat in het teken van het raadsel in de wijdopen ogen van De Jonge, die niet De Jonge meer is maar de realisering van een verbijsterde menselijkheid. Het is van Stelling juist gezien om zijn film te openen met dit beeld: een verbijsterde eenling met menselijke trekken, die om de hoek van een deur, naar het zich laat aanzien, de deur van een kleedkamer - naar zich zelf kijkt. Dat bekeken Ik wordt onrustig en voelt zich wat in het nauw gebracht, maar gaat desondanks het (levens)toneel op, waar het met applaus wordt ontvangen. Als het (clowneske) Ik aan zijn levensvoorstelling voor het gemeen