Een wintervlucht naar de Molukken.
Bij de verschijning van haar Verzameld Werk in 1972 heb ik in dit blad (in de 16e jg., nr. 1) ietwat uitvoerig de kwaliteitsrijke belletristische produktie gepresenteerd van de schrijfster Beb Vuyk, die hoewel Nederlandse van geboorte in 1949 de Indonesische nationaliteit had aangenomen. Van het toen net onafhankelijk geworden Indonesië, waarmee zij naar de genen gerekend altijd al verbonden was geweest, haar grootmoeder stamde van het eiland Madoera, en waar zij sinds 1929 onder avontuurlijke omstandigheden had gewoond, wilden zij en haar ook gemengdbloedige man welbewust onderdaan worden. Zij hadden er hun Indonesische en voor een deel van hun vriend Du Perron ‘geërfde’ vrienden en wilden zich samen met hen en de andere geestdriftige jongeren van toen naar hun volle vermogen inzetten voor de jonge en nog zo wankele staat.
Zoals het in veel voormalige koloniën ging, en nog gaat, moest ook daar de kleine goedwillende en cultuurbewuste groep van idealisten het afleggen tegen de barre werkelijkheid. Het dictatoriale en op de communisten steunende regiem van president Sokarno bedreigde ook de kritische publiciste Beb Vuyk en in 1958 vertrok het gezin daarom in allerijl naar Europa. Met haar gezinsgenoten vestigde Beb Vuyk zich weer in Nederland, maar dan niet als zogenaamde spijtoptante die de vroegere nationaliteit terugwenste. Zij bleef in Nederland wonen als Indonesische, die in haar nieuwe vaderland geïnteresseerd bleef en de ontwikkeling daar even kritisch als vroeger publicistisch bleef volgen.
In 1970, vier jaar nadat het Soekarno-bewind ten val was gebracht en de meer tot enige liberalisering geneigde beroepsmilitair Suharto president was geworden, bezochten Beb Vuyk en haar man opnieuw voor enkele maanden Indonesië; en speciaal het Molukken-eiland Boeroe, waar zij vóór de Tweede Wereldoorlog negen jaar lang een kajoepoetiholie-onderneming hadden gedreven. Het was een opwekkende en het leek een laatste confrontatie, maar tijd en toeval beschikten anders. In de winter van 1981-1982 trokken de toen 76-jarige schrijfster en haar 82-jarige man ‘met staar en stokken’ opnieuw naar Indonesië. ‘Niet uit nostalgie, maar om onze oude wat pijnlijke botten aan de zon te verwarmen. En niet minder om de vereenzaming van de oude dag - die toeslaat als het winteren gaat - te verdrijven door het weerzien van zoveel vrienden uit goede en kwade dagen’, legt de nog altijd ondernemende schrijfster uit in een gecomprimeerd verslag van haar reis naar wat zij met een slinkse verwijzing naar Annie Romein-Verschoors aan Hugo de Groot gewijde roman haar ‘vaderland in de verte’ noemde.
Dat Beb Vuyk een intelligent waarneemster is, die niet alleen verschijnselen ziet maar ze ook intens beleeft, weten we uit haar kroniekachtige romans en verhalen. Haar in 1971 verschenen verslag van een reis naar Brazilië, Een broer in Brazilië; bewees dat haar verslaggeverstrant niet ver van haar pakkende verteltrant afligt en ook in haar nieuwste boekje roept haar verslaggeving in een beknopt bestek een scherp gezien beeld op van het nieuwe Indonesië, dat meer en meer is gaan afwijken van wat het oude Nederlands-Indië opleverde. Beb Vuyk signaleert het maar betreurt het niet. Ze ziet het op Java, waar zich vooral in de kuststeden een wereldstadstructuur aan het ontwikkelen is; en dan niet naar Europees of Amerikaans maar naar Japans model. Ondanks de ver van aangename ervaringen met Japan als bezettende mogendheid tijdens de Tweede Wereldoorlog, is dit dynamische land daar nu het grote voorbeeld. Een modern Aziatisch patroon van handel en wandel is zich ook in Indonesië aan het ontwikkelen. Gevolg is onder meer dat er in dit land geen Europese tijdschriften meer zijn te krijgen, merkt Beb Vuyk terloops op.
Met haar hiermee samenhangende constatering dat ook het Nederlands als spreektaal er heeft afgedaan en dat vrijwel niemand onder de 50 jaar het meer bezigt, heb ik enige moeite. Behalve dat ik verscheidene jonge Indonesische intellectuelen heb ontmoet die voor studie in Nederland waren en verklaarden het Nederlands ook om redenen van sociaal aanzien te hebben geleerd, wil ik verwijzen naar het artikel van drs. C.J. Stokkermans in Ons Erfdeel, jaargang 1982, nr. 4, met de titel Het onderwijs in de Nederlandse taal in Indonesië anno 1982. Daarin wordt melding gemaakt van een schatting dat ruim een miljoen Indonesiërs het Nederlands nog goed beheersen, alsook van alle mogelijkheden tot onderricht in deze taal die er aan de diverse Indonesische onderwijsinstellingen bestaan. Het gaat mij hierbij niet om nationale trots of enige andere met een hoge borst gepaarde inwendige streling, maar simpelweg om het verschijnsel hoe lang de opgelegde eenheidstaal van de kolonist het in de vrijgevochten kolonie om utilitaire redenen uithoudt. En dan vooral in een ex-