Daan Cartens (o1958).
waarneming en de reflectie, zoals ook wordt aangegeven in het aan Ingeborg Bachmann ontleende motto: ‘Denn es ist das Ihnen, in dem alle Dramen stattfinden’ (uit de voorrede tot de onvoltooide roman
Der Fall Franza). De door de filosofie van Heidegger bepaalde melancholische sfeer van vergeefsheid en verlorenheid, zo typerend voor Bachmanns werk, is ook aan Cartens' verhalen niet vreemd.
Een veel duidelijker literaire invloed is evenwel die van Cees Nooteboom, wiens eigenzinnige, karakteristieke thematiek zeer herkenbare sporen heeft achtergelaten. De ‘vervreemding, de afstand tot jezelf, de tijdservaring’ zijn inderdaad problemen die na De ridder is gestorven zijn uitgewaaierd in Nootebooms verder werk (poëzie én proza; vgl. Daan Cartens, ‘Vermomd als zichzelf’, Bzzlletin, juni 1981, nr. 87, p. 39), maar die ook aan de orde worden gesteld in Cartens' proza. Enkele van deze als geheel in de sfeer van De Revisor te situeren verhalen vertonen evenwel een persoonlijke visie en verraden een technische vaardigheid die laat vermoeden dat Cartens zich kan ontwikkelen tot een auteur met een nadrukkelijker eigen toon en vormkracht.
Niettemin laat de lectuur van deze eerste bundel de indruk na dat Cartens vooralsnog net iets te duidelijk door Nooteboom gefascineerd blijkt te zijn. Zo staat in een grote meerderheid van de verhalen het kijken centraal en is de waarnemende ‘verteller’ een toeschouwer, een observator die er niet bijhoort of die lijdt aan inertie (het wachten, het ondergáán), die eenzaam is of het gevoel heeft onwerkelijk of niet te bestaan, door het gebeurde ook ‘wat ontwend aan zichzelf’. (p. 44) Het individu is van zichzelf vervreemd, zijn geliefde is onbereikbaar (is of afwezig, of verlaat hem, of is overleden). Kan men deze thematiek en levenshouding nog als algemeen-eigentijds beschouwen, anders is het met het tijdsbesef, de centrale obsessie in het werk van Nooteboom. Het onophoudelijke verloop van de mechanische kloktijd en het streven naar het opheffen van deze beweging door het laten samenvallen van verschillende tijdsdimensies (heden en verleden) in een ruimtelijk (geografisch) bepaald nulpunt waarin men zich vrij kan verplaatsen, deze bij Nooteboom in vele varianten terugkerende idee wordt ook door Cartens met een geforceerd aandoende nadrukkelijkheid aan zijn verhalen a.h.w. opgedrongen. Dit blijkt o.m. in uitspraken als: ‘je bent altijd ergens, maar ook steeds nergens’ (p. 47); ‘Tijd was een afstand die nooit te overbruggen viel’ (p. 56) en ‘Nee, zolang tussen gisteren en morgen vandaag nog niet weg wil, blijf ik bij haar’ (p. 66); terwijl de consequentie van dit alles (óók volgens Nooteboom) luidt: ‘Heeft het leven alleen maar zin in zijn ontkenning?’. (p. 64) Het blijkt ook in het concept zelf van sommige verhalen. Zo in het slot van Rapsodie, waar de centrale figuur, vroeger wonderkind en nu succesrijk pianist die in Berlijn enkele concerten kwam geven, afscheid neemt van zijn vrouw (die hem heeft verlaten): deze scène wordt
ingevuld door de evocatie van hoe zo'n afscheid ‘honderd jaar daarvoor’ zou zijn verlopen.
Overigens is juist Rapsodie, waarmee de bundel opent, evenals het derde verhaal, Parijse metten, een vrij goed uitgewerkt en knap geconstrueerd stuk. Parijse metten speelt zich af in de Franse hoofdstad en is afstandelijk-terloops gesitueerd in het kader van de daar gevoerde acties voor de bevrijding van Armenië. Centraal staat evenwel ook hier de liefde, ‘maar van een pathetische categorie’ (p. 31), deze keer de liefde van een Frans jurist en journalist, Pierre Sardin, voor het meisje Deborah Charazin. Zij heeft zijn boezemvriend Christian neergeschoten omdat deze ‘loslippig en onbetrouwbaar’ in het kader van ‘de beweging’ bleek te zijn. Het verhaal brengt de reconstructie van deze feiten via flarden herinnering: de verschillende fragmenten van het verleden worden door elkaar heen geschoven. De uitsparingen in de tijd van het verhaal beantwoorden aan de terughoudendheid en het understatement in de weergave van het bewustzijn van Pierre Sardin, de observator, kijker en - alweer een reminiscentie aan Nooteboom - een ‘passagier naast de bestuurder’.
Zeer verschillend van toon is Kustwacht, een verhaal in de ikvorm, genoteerd door een vrouwelijke journaliste die verliefd wordt op een jonge, beroemde tennisspeler en diens psychologisch portret probeert te tekenen. Deze constructie, voorafgegaan door een pathetisch aangezette uiteenzetting over ‘mijn liefdes’, doet vrij onnatuurlijk aan, mede als gevolg van de gedwongen Nooteboom-toets: ‘maar op de vreemdste momenten daagde het vermoeden dat hij eigenlijk niet bestond’. (p. 55)
De overige verhalen zijn, ofschoon korter, minder helder en geserreerd. Misschien verdienen ze ook niet alle de benaming ‘verhaal’: Odessa, Odessa is een suggestieve maar onuitgewerkte inwendige monoloog, In mora veeleer een schets, terwijl Reflecties, evenals het slotverhaal Duel experimenteel proza