Van 's gelijken.
Van Harte beterschap. Dat wenst Lévi Weemoedt de lezer toe vanaf de omslag van zijn verzamelbundel, die in ondertitel heet: Kleine trilogie der treurigheid. Rond een pseudo-luxueus blauw linnen omslag met zilveropdruk, zit een blauw papieren wikkel. Naast de titel, de naam van de auteur en de uitgeverij staat daarop een zandloper, symbool van de tijd en van de ijdelheid van alle menselijke streven. Maar het is geen zand dat door die zandloper vloeit: het zijn tranen (of in ieder geval druppels, en gezien de treurigheid...). Verder vernemen we dat deze trilogie de bundels Geduldig lijden (1977), Geen bloemen (1978) en Zand erover (1981) bevat. En tenslotte, aan de gedichten gaat dan nog een motto vooraf van François Haverschmidt (Piet Paaltjens): ‘Ook komen de engelen, maar zijn gaan weder / straks wordt het weer donker en stil...’.
Ik blijf zolang bij de buitenkant van dit boekje staan omdat die hier zo'n essentiële rol speelt, omdat er aan deze poëzie bij wijze van spreken meer buitenkant is dan binnenkant, meer treurigheid dan droefheid, meer gegniffel dan voldoening. Het is een poëzie die inderdaad de meeste effecten haalt uit de omkadering, uit de ‘ha! ja!'s’ van de gecultiveerde lezer, uit de verwijzingen naar vroegere en andere poëzie, uit het spel met literaire codes en verwachtingen. Dat is eventjes prettig, dat geeft heel even een gevoel bij de elite van kenners te horen en inzicht te hebben. Maar het gaat gauw over. Wanneer je dan de gedichten zelf leest, krijg je steeds meer bewondering voor de technische vaardigheid, de vindingrijkheid waarmee deze verzen gemaakt zijn. Hoe hier soms met rijm, met metrum, met parallellismen en Chiasmen omgesprongen wordt, hoe sommige beelden spitsvondig uitgewerkt worden, dwingt inderdaad respect af. Om een heel eenvoudig voorbeeld te citeren; het korte gedicht Levensmoe: