A. van Schendel (1874-1946).
roman in kwestie. Vertrekpunt is gewoonlijk een onderzoek van tijd en ruimte, wat leidt tot een sociologische analyse van de romanmaatschappij (de zgn. sociale macrostructuur). Via een tweede fase, nl. een ontleding van de sociale microstructuur, i.c. de familie, komt de schrijfster tot een sociaal-psychologische analyse van de hoofdpersonages. Het onderzoek toont aan dat de protagonisten van Van Schendel, althans in de besproken romans, geen romantische zwervers zijn, maar ‘dansende burgers’, of, zoals het op p. 204, ietwat omslachtig, wordt verwoord: ‘Don Quichotten die het authentieke burgerlijke ideaal nastreven in een ondergaande burgerlijke samenleving, individualisten die de falende historisch bepaalde burger ter zijde schuiven opdat de authentieke boventijdelijke burger, vreemd aan alle onderscheidingen van o.a. sociale, professionele, ideologische of nationale aard, zou voortleven...’
De naar bevestiging zoekende burger staat immers centraal in het behandelde oeuvre van Van Schendel. De sociale macrostructuur wordt gevormd door Calvinistische, patriarchale burgertypes die de ‘normen’ voorschrijven (cfr. de talloze ‘vaderfiguren’). Daartegen verzetten zich de protagonisten (Brouwer in Het Fregatschip, Maarten Rossaart in De Waterman, Floris Berkenrode in Een Hollands Drama, Kasper Valk in De Grauwe Vogels, Daniël en Marion in De Wereld een Dansfeest. Zij pogen, elk op hun manier, de authentiek burgerlijke ‘waarden’ te beleven. Zij doen hun plicht, niet omdat het zo hoort, maar omdat zij ertoe worden gedreven door een innerlijke kracht, (p.195) Deze levensdynamiek, deze ‘hogere’ bezielende moraliteit, karakteriseert onder diverse vormen het doen en laten van de hoofdpersonages van Van Schendel. Om dit zo indringend mogelijk bij de lezer te doen overkomen maakt Van Schendel vooral gebruik van een aantal ruimtelijke polariteiten als aarde-water, rust-beweging, geslotenopen, begrensd-onbegrensd, provinciestad-grootstad... en kiest hij het tijdskader van de negentiende eeuw: een periode die de opgang van de burgerij, maar naar het einde toe tevens het verval ervan weerspiegelt, een periode die hij, wars van documentarisme, a.h.w. tot een ‘mythische’ tijd heeft omgeschapen.
Het zal uit de bovenstaande gegevens al wel duidelijk geworden zijn dat de schrijfster een ‘functionele’ analyse heeft nagestreefd. Zij is daarin ook geslaagd. Toch een paar bedenkingen hierbij. Het kwam me eigenaardig voor dat zij niet bij typisch functionalistische sociologen als Luhmann en Elias (deze laatste wordt wel vermeld in de bibliografie) te rade is gegaan, maar haar analyses veeleer op Fügen (ideal-Typen) en Goldmann (‘vision du monde’ van de burger) heeft gebaseerd. Meer aandacht had o.i. geschonken kunnen worden aan het grotendeels ‘ont-breken’ van bepaalde sociale klassen in de romanwereld van Van Schendel (b.v. de arbeidersklasse), een fenomeen dat op zichzelf even significant kan zijn voor een analyse als de beschrijving van de gepresenteerde samenleving. Tenslotte, maar dat is wellicht een stokpaardje van mij, had ik wat meer willen vernemen over de visie van waaruit de romanwereld van Van Schendel wordt voorgesteld. Voor de interpretatie van personages kan het nl. zeer relevant zijn na te gaan hoe ze de wereld rondom zich zien, wat ze opmerken, door wie ze ‘gezien’ worden, enz. Deze en dergelijke vragen komen in de dissertatie van Vanderlinden wel aan bod, maar veeleer sporadisch (b.v. pp. 118-119). De lezer moet overigens, enkele losse opmerkingen niet te na gesproken (b.v. op p. 83), tot het begin van hoofdstuk IV wachten om iets over het point of view te vernemen (pp. 111-112). En hier worden o.i. vertelinstantie en focalisatie (ik verwijs hierbij naar het werk van Genette en Bal) niet steeds uit elkaar gehouden. Dit blijkt o.m. uit het feit dat een term van Pouillon die de schrijfster gebruikt (al fungeert diens naam niet in de bibliografie), nl. ‘vision du dedans’, zo maar wordt gerelateerd aan het personele vertellen. De aanwijzing dat in het werk van Van Schendel en Flaubert een analoge ontwikkeling valt waar te nemen wat het gezichtspunt betreft, wordt
overigens nogal gratuit aan de lezer mee-gegeven.
Deze bedenkingen van meer narratologische aard doen echter niets af aan mijn grote waardering voor het globale beeld dat door de schrijfster van de besproken romans van Van Schendel wordt gegeven. Op grond van indringende analyses weet zij de sociale visie van Van Schendel op overtuigende wijze te synthetiseren: een ideaal-typische ‘burgerlijke’ maatschappij waarin, maar tevens waartegenover, een afwijkend individu gestalte krijgt. De op het eerste gezicht vreemde titel, die uiteraard voor de