Een nieuwe ‘zedenschets’ van Remco Campert.
De korte roman De Harm en Miepje Kurk Story van Remco Campert draagt op de achterzijde de karakterisering: Een zedenschets uit de jaren tachtig. En mét die aanduiding, die ons de zedenroman van honderd jaar geleden in herinnering roept, begint al direct Camperts relativerende aanpak die we - met alle lichte ironie vandien - speciaal in zijn romans van de jaren zestig leerden kennen: Het leven is vurrukkulluk, Liefdes schijnbewegingen en Tjeempie!’ Alleen het lezen van de titels van deze ‘zedenschetsen’ (want hoe kun je ze anders noemen, nu Campert zélf het begrip heeft vastgelegd?), roept al een glimlach te voorschijn, en de titel De Harm en Miepje Kurk Story heeft eenzelfde effect. Zware kost behoeft men na zo'n aankondiging niet te verwachten en die geeft dit boek dan ook niet. Het is echt een werkje om tijdens een vakantiedagje aan het strand te lezen - en waarschijnlijk heeft de planning van De Bezige Bij daar rekening mee gehouden - maar ook een avondje bij de centrale verwarming kan veel leesplezier opleveren voor de liefhebbers van Camperts understatement. Inhoudelijk, qua verhaal, heeft deze zedenschets uit de jaren tachtig even weinig om op te drijven als alle andere kurk- en krukkenstory's uit het verleden, maar de manier waarop Campert een beeld van een bepaalde tijd schetst - met allerlei ‘stille’ verwijzingen naar de literatuur en (sub)cultuur van die tijd, zorgt er voortdurend voor dat er heel wat te genieten valt.
Dat begint al bij het opslaan van het eerste hoofdstuk dat niet - zoals gewoonlijk - met één wordt aangeduid maar met nul. Zo'n nul-aanduiding, volkomen passend in de tachtiger-jaren-scriptie-opzet, zet alle (pseudo-)moderne wetenschappers die van dat nul-systeem gebruik maken op een bepaalde manier in het zonnetje: in de jaren tachtig beginnen we met nul! Nul is verplicht als inleiding! Wát is een werkstuk zonder een dergelijk nul-begin; niks toch? Nul móet! En het grappige is, dat dit nul-begin van Campert ook wérkelijk in het systeem past, want wie dit hoofdstuk na afloop nóg eens leest, vindt er álles in wat als ‘samenvatting’ van het geheel - ter inleiding - beschouwd zou kunnen worden: zowel een inleiding als een uitleiding, een cirkel die al vanaf het begin wordt rondgemaakt, tot nul gereduceerd. Het eind van de ‘story’, aan het einde van het boek, zet de tijd even stil: alles blijft open. Aan het begin wordt dat einde enigszins gedicht, afgerond, en alles wordt tevens opnieuw opengesteld: O = nul.
Dit is nog maar één van de vele - duidelijk doordachte, opzettelijke - relativerende grapjes van Remco Campert: ook de hele Nederlandse ‘Story’-cultuur en de Grote Literatuur worden voortdurend op de helling gezet, mét de taal die daarbij behoort. De dialogen vol gemeenplaatsen en nietszeggendheid zijn zó uit het leven gegrepen dat de definitie van het begrip zedenschets als ‘beeld van bepaalde kringen in bepaalde tijd’ volledig tot haar recht komt. Even een stukje dialoog uit hoofdstuk nul ter illustratie:
‘Mooie huizen’, zei Knollie.
‘Een rustige woonbuurt,’ zei ik, strak voor me uit kijkend naar het lokkende einde van de straat. ‘Wel een beetje saai,’ zei Knollie.
‘Tja.’
Dergelijk leeg gepraat is typerend: er wordt steeds maar gepráát zonder dat er iets wezenlijks gezégd wordt. De hoofdpersoon heeft zich bedroefd bij alles neergelegd, en besluit ‘zichzelf te gaan verwennen’, hetgeen tot de meest komische situaties leidt. Een nieuw vrijgezellenbestaan ligt in hoofdstuk Een vóór hem (de trendmatige breuk