Ons Erfdeel. Jaargang 26
(1983)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdFilmHet drinkend hert bij zonsondergang.In juni 1983 verscheen het vijftigste nummer van het filmtijdschrift Andere Sinema.Ga naar eind(1) Sinds het eerste nummer (september 1978) ontwikkelde het zich onder de stuwende leiding van hoofdredacteur Harry Eysakkers tot Vlaanderens boeiendste filmblad: een tijdschrift dat een vergelijking met het Nederlandse filmschrift Skrien kan doorstaan. In Andere Sinema verschenen onregelmatig korte rubrieken van Robbe de Hert, zowel ‘enfant terrible’ als ‘wonderkind’ van de Vlaamse film genoemd.
De stukjes van Robbe de Hert waren wellicht de aanloop voor het boek Het drinkend hert bij zonsondergang, dat enkele maanden geleden op de markt kwam.Ga naar eind(2) Het lag in de verwachtingen dat het 176 pagina's tellende werk, dat als ondertitel Het jungle boek van de Vlaamse film meekreeg, heel wat inside information zou bevatten over hoe het er in het Vlaamse filmwereldje toegaat. Naast biografische notities over De Herts levensloop - van cinefiel arbeiderskind tot een van Vlaanderens talentrijkste cineasten - brengt de auteur vooral een beschrijving van de beperkte middelen waarmee en de moeilijke omstandigheden waarin hij en zijn collega's cineasten er toch nog in slagen films te draaien; een gegronde ‘look back in anger’ van een veertigjarig cineast, die blijft vechten tegen hen die hetzij uit onkunde, hetzij uit eigenbelang een fatsoenlijk filmbeleid in de weg staan. | |
‘Ga met zo'n gasten naar de oorlog’.De lange weg die een filmproject in Vlaanderen dient af te leggen alvorens het met overheidssteun tot de realisatie ervan komt, werd al vaak met groeiende ergernis beschreven. Robbe de Hert geeft een persoonlijk relaas van wat het betekent als full-time cineast in Vlaanderen te werken. Van zijn | |
[pagina 611]
| |
Robbe de Hert (o1942).
eerste kortfilms Twee keer twee ogen (1963) en An old story 1964), van De dood van een sandwichman (1971), Camera Sutra (1970-1973), Le filet Américain (1973), van De witte van Sichem (1980) en Het leven dat wij droomden (1982) verneemt de lezer de produktie en distributie-omstandigheden.
In verband met het produktiebeleid concludeert Robbe de Hert: ‘Na elk (relatief) succes staat iedere gerenommeerde cineast - of het nu een Kümel is, een Chantal Akerman, een Delvaux, Lamy, ikzelf of noem maar op - opnieuw voor een muur van financiële problemen’, (p. 73) Onbegrijpelijk daarenboven is hoe de ‘Selectiecommissie voor Nederlandse Culturele (sic!) films’, die de minister van Nederlandse Cultuur bij het toekennen van overheidssteun adviseert, cineasten die bewezen wat ze waard zijn, het filmleven blijft zuur maken. Pijnlijker nog is het gesteld met de promotie van de Vlaamse film. Bureaucratische kortzichtigheid en nalatigheid tengevolge van een totale desinteresse voor het medium film zorgen ervoor dat op festivals uitgenodigde films niet of te laat ter bestemming komen. Robbe de Hert vertelt hoe zowel Het leven dat wij droomden op een colloquium in Poretta (Italië) als De Witte op het Festival van Griffoni (eveneens Italië) nooit aankwamen. Hoe dezelfde De Witte, als geselecteerde film voor het Festival van Newcastle, met een privé-vliegtuig diende aangevoerd, ondanks het feit dat er zich een kopie in Cork (Ierland) bevond. ‘Neen, dat mocht niet, de kopie moest eerst terug naar Brussel! Die kopie arriveerde in Brussel op dezelfde dag dat de film in Newcastle moest worden vertoond’, (p. 57) Eindeloos kan uit De Herts boek geciteerd worden over alles wat misgaat in de Vlaamse (en Belgische) film...
| |
Economische Zaken en de detaxa tie-filmpjes.In tegenstelling tot de makers van lange speelfilms zitten de producenten van detaxatie-filmpjes - ‘onschuldige reisdocumentaires van ongeveer tien minuten, min of meer professioneel gemaakt, die reëel weinig of geen geld kosten, maar op papier des te meer’ (p. 94) - op rozen. Sommige produktiehuizen zoals o.m. Daska Films en Vandevelde Films hebben er zich op toegelegd.
Het detaxatie-systeem werd in 1953 ingevoerd ter ondersteuning van filmprodukties van eigen bodem. Vandaag betekent het dat een Belgische filmproduktie een percentage (voor korte documentairs 3 of 5%) van het toegangsticket toebedeeld krijgt. Indien een producent het klaarspeelt om in overleg met een filmverdeler - wat meestal gebeurt op basis van deling van de detaxatie-opbrengst - een dergelijke kortfilm als voorprogramma te koppelen aan een of andere succesfilm, krijgt hij weldra zijn geïnvesteerde fondsen terug en haalt hij er na enkele maanden forse winst uit.
In 1981 ging aldus 99% van het filmbudget van het Ministerie van Economische Zaken, dat toen 155 miljoen frank bedroeg, naar dat soort films, die in vergelijking met de lange speelfilm weinig arbeidsintensief zijn. Robbe de Hert verwijst in dit verband naar de tussenkomst in de Senaat van ex-Minister van Nederlandse Cultuur, Mevrouw de Backer op 8 december 1982, waarbij zij voorstelde aan deze scheefgegroeide situatie een eind te maken.
Ook heeft de auteur-cineast het uitvoerig over de geschiedenis van Fugitive Cinema, dat hij samen met enkele vrienden in 1966 oprichtte, en de op- en neergang van het Kultureel Informatief Centrum, Keizerstraat (KICK), bijgenaamd King Kong een uniek centrum te Antwerpen, dat helaas op 8 juli 1982 door brandstichting werd vernietigd. | |
Naar een nieuw filmbeleid?Tenslotte breekt Robbe de Hert een lans voor een nieuw filmbeleid: voor het oprichten van een centraal organisme dat de overheidssteun regelt, nl. een produktiefonds (zoals in Nederland bestaat), een herstructurering van het detaxatie-systeem, voor samenwerking tussen film en televisie in de vorm van co-produkties en voor meer beeldopvoeding in het onderwijs.
Of binnen afzienbare tijd de Vlaamse lange speelfilm uit het slop geraakt, blijft echter een open vraag. Vanuit het Ministerie van Nederlandse Cultuur poogde men bij de regeringswisseling in 1982 iets te veranderen. Vraag is echter in hoeverre de Vlaamse overheid inzicht heeft in deze complexe materie - de filmjungle -, die de filmbusiness nu eenmaal is. Vraag is ook in hoeverre de beleidsmensen de politieke moed bezitten om een visie door te drukken. In een verscheurd België, waarin het beleid van Economische Zaken - en ‘le cinéma, c'est une industrie’! - tot de nationale bevoegdheid behoort en het filmbeleid als culturele aangelegenheid afhankelijk is van het Vlaamse Ministerie van Nederlandse Cultuur, blijkt een definitieve regeling, m.a.w. een dergelijk filmbeleid nog niet voor morgen. | |
[pagina 612]
| |
Het drinkend hert bij zonsondergang bevat niet alleen heel wat Vlaamse filminformatie, het is ook een boeiend en origineel werkje. Het is boeiend door de eigen vertelstijl van Robbe de Hert. Origineel is het boek door zijn caleidoscopische structuur, waarin beschrijving en commentaar elkaar afwisselen. Leuk is de manier waarop Robbe de Herts ‘story of my life’ geïllustreerd is: zowel de tekeningen van Jan Bosschaert als de talrijke illustraties zorgen voor voldoende ironische afstandelijkheid en maken dat dit ‘zwartboek over de Vlaamse film ondanks de ‘eentonige’ filmellende meer is dan een klaagzang. Zoals in heel wat Fugitive Cinema-produkties, waarin de montage van beeld en geluid een belangrijk aspect is, monteerde de auteur op ludieke wijze beeld en tekst. Het resultaat is dat de lezer zich toch nog vlot een weg baant doorheen de Vlaamse filmjungle, waar voorlopig nog het recht van de sterkste geldt...
Wim de Poorter |