steekt’, al kan die lezer niet zeggen wát.
Doorbreken van die impasse zou mogelijk zijn door interpretatiemodellen aan te bieden die van een heel ander mensbeeld zouden uitgaan. Die modellen moeten dan wel aan enkele primaire eisen voldoen:
- | ze moeten overtuigende interpretaties geven van literaire werken waar men voordien ‘met de handen bij in het haar zat’; |
- | ze moeten in dit stadium van nog overwegend christelijk beïnvloed interpretatie-onderzoek een allesbehalve wazige uitleg geven van dat andere denken, dat uit een heel ander mensbeeld voortvloeit. |
In Leuven is er nu voor het eerst in de Nederlandstalige literatuur-interpretatie zo'n poging verschenen: De invloed van de theosofie op de Nederlandse Letterkunde tussen 1880 en 1930, door Simone Goetschalckx, een uitgegeven eindverhandeling onder auspiciën van prof. Hugo Brems. Deze uitgegeven eindverhandeling voldoet ruimschoots aan beide eisen, hiervoor gesteld.
Simone Goetschalckx gaat eerst in op de voor de lezer toch nog zeer vreemde esoterische grondprincipes, vooral - maar niet uitsluitend - op theosofische. Dan richt zij zich op kunstenaars, beeldende en literaire van rond de eeuwwisseling tot 1930. En het is verbluffend om te zien hoeveel van de beroemde namen er door theosofie, antroposofie, rozekruisersgedachten, occulte vrijmetselarij diepgaand zijn beinvloed. Hier vallen namen als Thorn Prikker, Toorop, Roland Holst (schilders en Rozekruisers), Mondriaan, Kandinsky, Van Eeden, Martha van Vloten (Theosofen), Keats en Shelley die Rozekruisers waren en de hele generatie '80 beïnvloedden, Dér Mouw, Nico van Suchtelen, Scharten en Van Oordt, die sterk Hindoeïstisch zijn beïnvloed, en Yeats, fervent kabbalist die de dichter Adriaan Roland Holst diepgaand zou hebben beïnvloed.
Zoals gezegd: Simone Goetschalckx' studie is de eerste op dit gebied, en zij houdt zich daarom wat interpretaties betreft zuiver aan diegenen waarvan esoterische, met name theosofische preoccupatie gefundeerd vaststaat. Zij laat zich bijv. niet verleiden iets met Adriaan Roland Holst te doen; die is natuurlijk door Yeats en diens opvattingen beïnvloed, maar het is niet met bijv. biografische gegevens hard te maken.
Zij besluit haar verhandeling met drie grote analyses van aanwijsbaar theosofisch beïnvloede werken: De Kleine Johannes van Van Eeden, Ziel en Lichaam van Van Kerckhoven, en Schemeringen van de dood van Timmermans.
Over deze drie waren heel wat biografische gegevens beschikbaar met name t.a.v. Van Eeden. Bij hem kunnen we putten uit een omvangrijk filosofisch en essayistisch getuigend oeuvre: Mijn Dagboek, het Dromenboek, Studies, waarin bijv. twee redevoeringen: ‘Over Theosofie’, en ‘Over het ontstaan der Theosofische beweging’. Van Eeden is overigens later in zijn leven katholiek geworden, en enigszins getroubleerd gestorven.
De manier waarop S. Goetschalckx De Kleine Johannes traceert, komt tegemoet aan ons gevoel van ‘er is meer’. Johannes is niet zo maar een man die opgroeit naar een vaag christelijk-socialistisch volwassen zijn. Het is integendeel het verhaal van de sensitief (psychisch gevoelige) die contact heeft met het licht van de ziel in astrale vorm (Windekind). In het leven van gewone mensen gaat dit zielsbesef aan materialisme dood (Pluizer, Wistik). Maar de verlichte houdt het contact, en werkt het steeds verder uit. Op het eind van het boek gaat Johannes terug naar de ‘stad en haar weedom’. Steeds opnieuw is dit fraai-christelijk geïnterpreteerd, terwijl in de roman zelf juist hier de namen ‘god’ en ‘Jezus’ met nadruk worden afgewezen: Simone Goetschalckx legt de betreffende passage, en daarmee het hele boek theosofisch uit: elke verlichte krijgt de keus: verder gaan op het pad van verlichting en godzalig opgaan in het nirwana (in de roman verbeeld door de zon die hem naar buiten roept met ‘zonnezoon! zonnezoon!’) of omkeren en met de rug naar het licht de medemensen helpen die nog niet zo ver zijn (de in het zonlicht zwart lijkende gedaante van Markus Visser). Dit vertraagt natuurlijk wel de vlugge verdere verlichting. Het is een bij boeddhisten algemeen bekende keuze, en de theosofen hebben haar hiervan overgenomen. Johannes kiest voor het laatste.
Op deze boeddhistische en door theosofen geassimileerde gedachtegang is volgens Goetschalckx De Kleine Johannes geconcipieerd. Zij had ter staving van haar gelijk ook kunnen wijzen op de ‘vervolgen’ van De Kleine Johannes, bijvoorbeeld deel drie, waarin Johannes en zijn geliefde een eredienst meemaken in een zuiver theosofische tempel, kompleet met het devies van de theosofen: ‘Geen godsdienst boven waarheid’!
Hoe komt het dat dit niet eerder is gebeurd? Hoe komt het dat interpretatoren, zelfs als zij oprecht melden dat die of die de Upanishaden las bijvoorbeeld, toch net doen alsof die en die christelijk bleef concipiëren en schrijven? Ik kan daar maar één antwoord op bedenken: we zijn zo christelijk doordrenkt, dat het niet eens in ons opkomt dat andere mensbeelden wel eens serieus zouden kunnen zijn, zo serieus dat er literaire werken op gebouwd en uitgewerkt worden. Onze literaire interpretaties hebben nog steeds iets van de Evangelische Omroep in Nederland die het stelselmatig heeft over ‘de afgod Apollo’ en ‘de heidens-barbaarse Isis’ als ze