Ons Erfdeel. Jaargang 26
(1983)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 562]
| |
Verleden en toekomst van een wereldtaal: het NederlandsGa naar eind(*)
| |
[pagina 563]
| |
J.L. Motley (1814-1877) schreef enige beroemde boeken over de geschiedenis van de Nederlanden.
Engels, Frans, Spaans of Portugees. We moeten ons daar bij neerleggen. | |
Internationale belangstelling voor Nederlandse geschiedenis.Toch is het Nederlands in één opzicht wél een wereldtaal. Nederlands is en blijft een belangrijke taal voor historici. Om te beginnen is de geschiedenis van de Nederlanden zelf (inclusief de Zuidelijke) een interessante. Veel buitenlandse historici ook hebben zich aangetrokken gevoeld tot onderwerpen als de grote handelscentra Antwerpen en Amsterdam, de Reformatie, de Wederdopers, de opstand tegen Spanje, de Gouden Eeuw in de Noordelijke Nederlanden en de Bataafse Revolutie. Bekend zijn de boeken van de Britse historicus Geoffrey Parker The Army of Flanders and the Spanish Road (Cambridge, 1972) en The Dutch Revolt (London, 1977). Jan de Vries (een Amerikaan) schreef The Dutch Rural Economy in the Golden Age (New Haven, 1974). De Amerikaan H.H. Rowen publiceerde John de Witt, Grand Pensionary of Holland 1625-1672 (Princeton, 1978) en van de hand van de Britse historicus Simon Schama verscheen Patriots and Liberators. Revolution in the Netherlands 1780-1813 (New York, 1977). Het zijn maar een paar grepen uit de meest recente buitenlandse literatuur. Wie een uitgebreider overzicht wil hebben kan terecht bij het artikel van J.C.A. de Meij ‘Buitenlanders over de Nederlandse geschiedenis’ in Spiegel Historiael, 14e jaargang (1979), pg. 493-498. Zeer veel van de door buitenlandse onderzoekers geschreven boeken en artikelen zijn gebaseerd op grondig archiefonderzoek en vormen een wezenlijke bijdrage tot de geschiedschrijving. Het moet dan ook niet alleen als positief worden gezien dat er zo veel internationale belangstelling voor onze geschiedenis is. Enigszins kan ook gesproken worden van een tekortschieten van de eigen historici. Dit geldt sterker voor Nederland dan voor België. Misschien is dat te verklaren door de traditie van de Noordnederlandse geschiedschrijving, gevestigd door mannen als Groen van Prinsterer, Fruin en Bakhuizen van den Brink die allen hun opleiding genoten hadden als filoloog en daardoor erg kritisch te werk gingen. Ook toen al werd het grote werk over de Nederlandse opstand tegen Spanje geschreven door de Amerikaan Motley, met al zijn tekortkomingen.
Maar het is ook een feit dat de Nederland- | |
[pagina 564]
| |
se geschiedenis nu eenmaal veel internationale aandacht trekt. Een bewijs daarvoor is het bekende boek van Immanuel Wallerstein The Modern World-System, 2 delen (Academie Press, 1974 en 1980). Wallerstein citeert geen Nederlandstalige literatuur, maar hij vermeldt zeer veel Engels- en Franstalige literatuur over de Nederlandse geschiedenis. Daarbij zijn overigens ook veel boeken en artikelen van Nederlandse en Belgische historici. | |
Geschiedenis van de Nederlandse expansie.Als taal heeft het Nederlands de meeste internationale betekenis gekregen door de geschiedenis van de Nederlandse expansie. Onafgebroken houden zich het gehele jaar door wel enige buitenlandse onderzoekers op de studiezaal van het Haagse Algemeen Rijksarchief bezig met onderdelen van die Nederlandse expansie. Hoewel actieve kennis van de Nederlandse taal meestal bij hen niet voorhanden is, hebben zij allen de moeite genomen Nederlands te leren om zo de bronnen te kunnen bestuderen. Hier treft dat zeer veel onderzoek juist niet door Nederlanders gedaan wordt. Te verklaren is dat wel. Het verlies van Nederlands-Indië, gevolgd door de hevige confrontatie tussen Nederland en Indonesië heeft in Nederland een sterk trauma achtergelaten. Gevoelens van spijt, wrok, weemoed, irritatie, ook schaamte hebben gemaakt dat men jarenlang over deze wonde plek in de geschiedenis niet heeft willen nadenken. Deze gevoelens hebben zowel geleefd bij linkse als bij rechtse Nederlanders. Bij ‘rechts’ is het dan vooral het verdriet over het verliezen van Indië, bij ‘links’ teleurstelling over de ontwikkelingen in het moderne Indonesië dat tot deze gevoelens van dépit heeft geleid. In beide gevallen speelt de nauwe verbondenheid in het verleden van de twee landen een grote rol. Het begrip ‘koloniale geschiedenis’ is door de sterk nationalistische aanpak een weerzin gaan opwekken die zich niet beperkte tot de geschiedenis van Indonesië. Ongetwijfeld heeft daartoe ook de internationaal groeiende afkeer in de jaren vijftig tegen de Zuidafrikaanse apartheidspolitiek bijgedragen. Deze is immers, vooral ook door Angelsaksische propaganda, sterk geweten aan juist de Afrikaans-Nederlandse traditie. Allemaal redenen voor Nederlandse historici om zich met deze zaken maar niet al te veel in te laten.
Zulke gevoelens spelen natuurlijk voor buitenlandse historici geen rol. Uit vele landen moeten historici een deel van het eigen verleden beschrijven aan de hand van Nederlandstalig bronnenmateriaal. En het wegvallen van de Nederlandse invloed in Indonesië zorgde ervoor dat een interessante markt voor investeringen openkwam. Dat leidde ook tot een internationale belangstelling voor de Indonesische geschiedenis. Nieuwe wegen werden ingeslagen. Tegenover een traditionele, kolonialistische benadering kwam een Aziëcentrische visie waarbij vooral de inheemse ontwikkeling werd benadrukt en de kolonisatoren werden beschreven als een groep perifere indringers. Hierbij wordt graag gebruik gemaakt van inheemse bronnen. Kennis van het Nederlands wordt dan echter niet overbodig. Het Nederlandse bestuursapparaat in Indonesië heeft een enorme hoeveelheid verslagen en rapportages nagelaten, waarin ook over inheemsen wordt gerapporteerd. Die rapportage is eenzijdig, maar waardevol en meestal de enige bron die het mogelijk maakt om de chronologie der gebeurtenissen vast te stellen. Een belangrijk boek als dat van M.C. Ricklefs Jogjakarta under Sultan Mangkubumi 1749-1792 (London, 1974) waarin de geschiedschrijving grondig herzien wordt, had nooit geschreven kunnen worden zonder kennis van Nederlandstalige literatuur en archiefmateriaal. Hoe interessant de gegevens | |
[pagina 565]
| |
uit de Javaanse kronieken ook zijn. Het feit dat tengevolge van de confrontatie met Nederland in Indonesië de kennis van het Nederlands erg achteruit is gegaan, werkt dan ook belemmerend op de ontwikkeling van de geschiedenisstudie in dat land. Men moet dat betreuren, óók wanneer men de ontwikkeling van de Bahasa Indonesia als nationale taal en als instrument om tot nationale eenheid te komen toejuicht. | |
Het octrooigebied van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie.Indonesië is niet het enige land dat tot de Nederlandse invloedssfeer heeft behoord en waarvan de geschiedenis niet zonder kennis van de Nederlandse taal geschreven kan worden. De Nederlandse expansie is over de gehele wereld gegaan en rond 1650 was in de Indische Oceaan de ‘Vereenigde Oost-Indische Compagnie’ (V.O.C.) zo oppermachtig dat gesproken kon worden van een Nederlandse thalassocratie. Het waren ook de jaren dat de Republiek in Europa het toppunt van zijn macht bereikte, een macht die wel enigszins te danken was aan de crisis die de belangrijkste grote machten doormaakten, waardoor de Republiek in feite boven zijn stand leefde. De V.O.C. zou gedurende een ruime periode, tot ver in de 18e eeuw, de grootste macht in Azië blijven en het geluk wil dat van het archief van de Compagnie zeer veel bewaard gebleven is. Voor menig Aziatisch land zijn deze archieven de enige Europese ‘ingang’.
Het meest intensief door de Nederlanders gekoloniseerd is Sri Lanka, waar een grotere vernederlandsing plaatsvond dan in andere Aziatische landen. Het ging in de jaren van de Franse Revolutie voor Nederland verloren, maar de Nederlandse taal en cultuur handhaafden zich tot ver in de 19e eeuw. Een klein aantal specialisten, allen historici, handhaaft de traditie tot op de huidige dag en een paar jaar geleden nog volgde een archivaris uit Colombo in Den Haag een stage om vertrouwd te raken met het V.O.C.-materiaal en in staat te zijn de Nederlandstalige documenten te bestuderen die nu nog in Sri Lanka bewaard worden. Ook in India bestaat een traditie. Bij zijn bezoek in 1976 aan Nederland gaf de toenmalige minister van Onderwijs, zelf een historicus, de wens te kennen om een korte rondleiding te krijgen door het Algemeen Rijksarchief. Ook enige Engelse en Amerikaanse historici die zich met de Indiase geschiedenis bezighouden hebben Nederlands geleerd om deze bronnen te bestuderen.
Voor de Chinese geschiedenis is de Hollandse bezetting van Taiwan een belangrijke episode. Thailand en Maleisië hebben ook veel belangstelling getoond voor het Nederlandse archiefmateriaal over hun geschiedenis. De betekenis van Nederlands materiaal voor de geschiedenis van Perzië en de Arabische Golfstaten is pas de laatste jaren wat meer onder de aandacht gekomen. Een kort samenvattend modern overzicht over de invloed van de V.O.C. in Azië is het boekje van M.A.P. Meilink-Roelofsz e.a. De V.O.C. in Azië (Bussum, 1976) waarvan enige bijdragen geschreven zijn door Aziatische historici.
De positie van de Nederlanders in Japan was een heel interessante. Japan isoleerde zich sterk van het buitenland, maar de Nederlanders hadden er een handelsmonopolie en via de kleine vestiging op Decima kwam in de 17e, 18e en begin 19e eeuw alle kennis over Europa Japan binnen. Toen in 1853 de Amerikaanse vlootcommandant Matthew Perry het isolement van Japan doorbrak had hij een Nederlandse tolk aan boord omdat Nederlands de enige vreemde taal was die men in Japan beheerste. Zo was ook de eerste Amerikaanse consul-generaal in Japan een Nederlandse immigrant. Tot op de | |
[pagina 566]
| |
huidige dag bestaat er in Japan een traditie van neerlandistiek.
Een geval apart is natuurlijk de geschiedenis van Zuid-Afrika, de enige bezitting van de V.O.C. met een uitgesproken volksplantingskarakter. Tot in de 20e eeuw was het Nederlands er de officiële taal. Het treft hier weer sterk dat juist die bezittingen die een onderdeel van een overzees imperium hadden kunnen worden, vroegtijdig verloren zijn gegaan. De hevige emoties over de strijd van de kleine Boerenrepublieken met Nederlands als officiële taal tegen het machtige Engeland hebben aan het eind van de negentiende eeuw in Nederland grootnederlandse gevoelens opgeroepen, waardoor de band met Zuid-Afrika een eigen karakter kreeg. Dat is zo gebleven nadat in Zuid-Afrika het Nederlands zijn positie verloren heeft en vervangen is door het Afrikaans. De inmiddels veranderde emoties met betrekking tot Zuid-Afrika zijn reeds besproken. | |
Het octrooigebied van de West-Indische Compagnie.De kolonisatie in het Atlantische gebied was globaal gesproken een andere dan die van de V.O.C. Veel sterker was in het octrooigebied van de ‘West-Indische Compagnie’ (W.I.C.) het volksplantingskarakter aanwezig. Alleen de handelsposten in Ghana (aan Engeland verkocht in 1871/2), waar slaven en goud verhandeld werden, leken op de Aziatische handelsposten van de V.O.C. Ook voor dit gebied is Nederlandstalige literatuur en archiefmateriaal bij de geschiedschrijving van groot belang. Juist ook voor de geschiedschrijving van de Afrikaanse rijken in het binnenland bieden de archieven een wezenlijke aanvulling op hetgeen uit orale bronnen bekend is.
De meest spectaculaire onderneming in het Atlantische gebied is de kolonisatie van een gedeelte van Brazilië geweest, die echter maar van korte duur (1624-1654) was, maar veel belangstelling van de geschiedschrijvers heeft getrokken. Ook de kolonisatie in Noord-Amerika waar door Nederlanders het latere New York is gesticht heeft natuurlijk zeer in de belangstelling gestaan. De bronnen ervoor zijn (en worden thans weer) in Engelse vertaling uitgegeven. Voorzover ze bewaard gebleven zijn tenminste, want juist hier is veel archief verloren gegaan. Het Nederlands handhaafde zich in New York als taal tot het begin van de negentiende eeuw. In 1830 nog onderhield Martin van Buren, de minister van Buitenlandse Zaken en latere president van de Verenigde Staten, zich in het Nederlands met de gezant Bangeman Huygens, Nieuw-Nederland ging al in 1667 verloren.
Veel langer Nederlands waren de bezittingen Essequibo, Demerary en Berbice die pas tijdens de Franse Revolutie verloren gingen voor Nederland en thans de republiek Guyana vormen. Interessant is dat een verbasterd Nederlands in Berbice nu nog door een uitstervende generatie Bosnegers gesproken wordt.
Met de nog steeds Nederlandstalige gegebieden is het merkwaardig gesteld. De Nederlandse Antillen zijn het enige nog in koninkrijksverband met Nederland verbonden gebied. Nederlands is echter alleen de ambtelijke en officiële taal. Op de Bovenwindse eilanden is Engels de voertaal, op de Benedenwindse wordt iets meer Nederlands gesproken, maar is de omgangstaal het Papiamentoe. Voor vrijwel iedere Antilliaan is Nederlands een taal die hij wel in mindere of meerdere mate kent, maar ook als een vreemde taal ervaart. De sinds 1969 sterk anti-Nederlandse stemming op het hoofdeiland Curaçao leidt niet tot een onafhankelijkheidsstreven, maar wel tot een verder terugdringen van het Nederlands ten gunste van het Papiamentoe.
In Suriname sprak oorspronkelijk de slavenbevolking een verbasterd Engels, het | |
[pagina 567]
| |
Negerengels, thans Sranan tongo genaamd. Het land is inmiddels een multiraciale samenleving geworden met een groot aantal afstammelingen van Aziatische immigranten die meestal vasthielden aan hun oorspronkelijke taal, het Hindi, Javaans en Chinees. Als omgangstalen tussen de bevolkingsgroepen fungeren zowel het Sranan tongo als het Nederlands. Nederlands heeft echter in Suriname een onvergelijkelijk sterkere positie dan op de Antillen. Het in Suriname naar verhouding zeer goede onderwijs heeft vanaf ongeveer 1870 voor een vernederlandsing gezorgd die maakt dat het Nederlands voor veel Surinamers de moedertaal is geworden. Het wordt er met enige kleine van het Europese Nederlands afwijkende varianten en een licht accent gesproken, maar ook met een grote en vaak smakelijke virtuositeit. Na de onafhankelijkheid in 1975 is hierin geen verandering gekomen. Maar de positie van het Nederlands in Suriname is wel bedreigd geweest en daar kom ik nog op terug. | |
Nederlands in de wereld.Voornamelijk is het Nederlands in de wereld een ambtelijke en bestuurlijke taal geweest, waarin rapporten zijn geschreven en boeken gepubliceerd die voor de geschiedschrijving van belang blijven. De situatie van het Nederlands op de Antillen is feitelijk een zeer kenmerkende. Dat het Nederlands in de voormalige koloniën zo weinig is ingeburgerd wordt wel als argument aangevoerd tegen de Nederlandse kolonisatie, als een bewijs dat de Nederlanders slechtere kolonisatoren zijn geweest dan de Engelsen, Fransen, Spanjaarden of Portugezen. Gedeeltelijk heeft een bewust creëren van afstand bij de Nederlandse kolonisatoren wel een rol gespeeld. Typisch is dat juist de meest vernederlandste kolonies vroegtijdig ‘verloren’ zijn gegaan. Wellicht heeft tevens de bereidheid van de Hollanders om vreemde talen te leren invloed gehad, meer dan Engelsen, Fransen, Spanjaarden of Portugezen bereid waren dat te doen. Een zekere internationale oriëntatie, openheid soms voor andere culturen maakt ook de berichtgeving van de Nederlandse gezanten in het buitenland tot een waardevolle geschiedbron. Daarbij kwam dat die gezanten, zeker in de periode van de Republiek, niet als ogendienaars aan een monarch schreven, maar vrijelijk tegenover de Staten-Generaal hun mening uitten. | |
Weinig cultuurimperialisme.Cultuurimperialisten zijn de Nederlanders niet geweest. Soms zijn wij dat te weinig. In een vroegere versie van dit artikel, geschreven voor Neerlandica extra muros, een blad voor docenten Nederlandse taal aan buitenlandse universiteiten, had ik de volgende slotpassage geschreven: ‘Elk taalimperialisme is ons vreemd. Het tegendeel is wel eens het geval. Direct na de onafhankelijkheid van onze meest vernederlandste kolonie, Suriname, gingen er in dat land stemmen op om het Nederlands te vervangen door Engels of Spaans. Protesten vanuit Nederland werden niet gehoord, eerder geluiden van sympathie. Wanneer men dat plan weer eens opneemt, zal een interessant stuk Nederlands taalgebied verloren gaan. Dat is jammer maar er is één troost. Het project zal veel geld gaan kosten. Ongetwijfeld zal Nederland zich schuldig voelen dat het de Surinamers heeft opgescheept met een zo onbelangrijke taal als het Nederlands. Daarom zal het project bekostigd en begeleid gaan worden door en vanuit Nederland. Voor wie later dit unieke project wil bestuderen zullen de archieven van het departement van Ontwikkelingssamenwerking onmisbaar blijken te zijn. Hij zal er Nederlands voor moeten kennen’. Ik ging er van uit dat de lezers van dat | |
[pagina 568]
| |
blad het sarcasme dat achter mijn woorden stak wel zouden voelen. En zo was het waarschijnlijk ook. Maar het artikel werd overgenomen door het Nederlands Archievenblad en toen ben ik van menige reactie op mijn artikel geschrokken. Velen bleken niet te begrijpen wat ik bedoeld had en verklaarden dat inderdaad Suriname beter op een serieuze taal om kon schakelen. Dat was bepaald mijn bedoeling niet geweest: propaganda maken voor zo'n onzalig plan. Het Nederlands is in Suriname meer ingeburgerd dan het Frans in Brussel, het is in Suriname de cultuurtaal bij uitstek en wij gaan toch ook niet propageren om het Nederlands in Nederland maar te vervangen door het Engels of Duits? Gepaste bescheidenheid over de positie van onze taal in de wereld hoeft toch niet zulke zelfvernietigende vormen aan te nemen?
Maar dat slot had tegelijkertijd een serieuze ondertoon. Het bedoelde ook te zeggen dat inderdaad de archieven van het departement van Ontwikkelingssamenwerking voor menig onderzoeker uit een aantal buitenlandse landen waardevol zullen blijken voor de geschiedschrijving van zijn land. De rol van het Nederlands is nog niet uitgespeeld. Het zal een wereldtaal blijven. |
|