Als ik mijn land betreed...
ontroeren mij steeds zijn kinderen
javanen met hun donkere ogen
hun malse haar en expressieve lach
verstillen mij zijn kinderen
de negers snel en onbeschrijfelijk ritmisch
kwetterende vogels in een zongetrimde dag
ontroeren mij zijn kinderen
zijn arowaka's, caraïben die als
oerwoudbomen zwijgzaam in het land
mij onderzoekend, glimlachend aanstaren
ontroeren mij zijn kinderen
de licht' en donkerbruine moenna's van Bihâr
echt hier niet zomaar ingeplant
door heel de wereld wordt mijn land bewoond
uit alle streken kwam het leven hier ingestroomd
ontroeren mij zijn kinderen
en ik kom hun ouders tegen
met een namaste, râm râm, tabé, salâm
faj'tan en zeg ik how are you
en schaamte soms verlegenheid, verdriet
toch hebben zij veel meer
een lieve schat aan kinderen
die zij verwennen, vertroetelen en liefkozen
met wie zij wonen in de zon
die kinderen die ik van een afstand
bezie en lief heb als geen ander.
Shrinivâsi
Uit: Als ik mijn land betreed, Paramaribo, 1980, p.6/7.