dictorische van het aanbod. Van uit Mainz, de stad van Gutenberg, verspreidde de drukkunst zich in de tweede helft van de vijftiende eeuw over West-Europa. In de Nederlanden zijn drukkers werkzaam sedert 1473, en dat zowel in het Zuiden, te Aalst, als in het Noorden, te Utrecht. Er ontwikkelden zich hier vier kernen: in Holland (binnen de driehoek Haarlem-Utrecht-Schiedam) en in het Oosten (Deventer-Zwolle), in Vlaanderen (Aalst, Brugge, Oudenaarde, Gent) en in Brabant (Leuven, Brussel, 's-Hertogenbosch, Antwerpen). In de periode 1473-1500 brachten onze drukkers ca. 2.000 titels op de markt, d.i. 7% van de Europese produktie, en zij kwamen daarmee op een zeer eervolle vierde plaats, na hun Duitse, Italiaanse en Franse collega's. Deventer en Leuven waren de grootste produktiecentra. Antwerpen kwam pas relatief laat opzetten, op het ogenblik dat de stad haar economische bloeitijd tegemoet ging. In feite betekende het boekbedrijf te Antwerpen in de vijftiende eeuw slechts het preludium tot de volle ontplooiing in de zestiende eeuw, toen Antwerpen, Parijs en Basel de grootste typografische centra van West-Europa waren. In die tijd vestigden er zich een tiental officina's, waarvan er drie nader behandeld worden: die van Van der Goes, als vroegste drukker, die van Geraert Leeu, als bijzonder kundig en bedrijvig uitgever-drukker, en die van Dirk Martens, de grootste onder de vroege Nederlandse beoefenaars van de drukkunst.
Drs. Elly Cockx-Indestege gaat hierna nader in op ‘De drukker en zijn werk’. Van der Goes was waarschijnlijk afkomstig uit Zeeland, leerde mogelijk het drukkersvak in Haarlem of in Delft en was in Antwerpen elf jaar werkzaam tot zijn dood in 1492. Hij gaf 92 teksten uit, ten dele van godsdienstige, ten dele van wetenschappelijke en literaire aard. Doorgaans betrof het geen omvangrijke literatuur. Van der Goes gaf meer de voorkeur aan een regelmatige herdruk, dan aan een grote en dus kapitaal immobiliserende oplage. Zijn opvolger, Govaert Back, die met Van der Goes' weduwe Katlyne van der Meer huwde, nam zowel de drukkerij als het programma over. Het Boexken wordt zeer gedetailleerd beschreven volgens alle regels van de bibliografische kunst: structuur, lettertype (Delfts), papiersoorten en zetmethode worden geïdentificeerd. Van der Goes gebruikte vermoedelijk een exemplaar van Geraert Leeu's editie (Leeu had deze zelfde tekst twee jaar vroeger reeds gedrukt) als kopij. Het enig bewaarde exemplaar van het Boexken belandde te Darmstadt waarschijnlijk in het begin van de negentiende eeuw via een Keulse verzamelaar.
Prof. dr. Jos Andriessen situeert ‘De plaats van het Boexken in de liturgie- en vroomheidsgeschiedenis’. Het religieuze boek vertegenwoordigde een zeer groot deel van de vijftiendeeeuwse boekenproduktie. En daarbinnen bekleedden de misverklaringen een niet onaanzienlijke plaats: tussen 1479 en 1502 beleefde het Boexken negen drukken - en het was zeker niet de meest populaire exponent van het genre. Over de auteur, Simon van Venlo, is bitter weinig bekend (hij wordt trouwens slechts in één druk genoemd): studeerde hij aan de Keulse universiteit en was hij werkzaam als priester in het bisdom Luik? De bedoeling van de misverklaring was het verschaffen van inzicht; dit werd in de middeleeuwen noodzakelijk naarmate het ceremonieel ondoorzichtiger werd en het Latijn als omgangstaal verdween. Overeenkomstig de middeleeuwse denktrant werd deze verklaring uitgewerkt als allegorische interpretatie: de mis in haar geheel werd gezien als een herdenken en uitbeelden van Christus' leven, lijden en verrijzenis. De gelovigen waren geen meebelevers, maar toeschouwers. Van deze mentaliteit is het Boexken een getrouwe tolk: het was de auteur niet te doen om een nauwkeurige beschrijving van alle ceremonies, maar wel om de voorstelling en overweging van leven en dood van de Verlosser.
Na een vertaling in het Engels van deze drie inleidende studies volgt dan een complete transcriptie van de eigenlijke tekst door dr. Ludo Simons. Zij is kritisch uitgevoerd, drukfouten zijn verbeterd en ontbrekende letters en woorden ingelast met behulp van de druk uit 1488. Een alfabetisch geordende woordverklaring zorgt voor een beter begrip van de tekst. Wat bij de lectuur van dit tractaat opvalt, is de indringende, bezorgd-vermanende toon, uiting van een emotionele, typisch laat-middeleeuwse religiositeit. De allegorische verklaring, die haar inspiratie vóór alles in Christus' lijdensverhaal zocht, is lang gemeengoed gebleven: de ouderen ondere ons zullen een aantal associaties (bijv. aangaande de misgewaden) nog steeds herkennen, want zij werden tot in onze eeuw aangeleerd via liturgielessen in het middelbaar onderwijs.
Tegelijk met deze editie verscheen ook een Inventaris van incunabelen, gedrukt te Antwerpen 1481-1500, bezorgd door hetzelfde BTK-team dat ook de tentoonstelling ‘Antwerpse incunabelen in Antwerps bezit’ voorbereidde. Van elke drukker wordt, op basis van de bestaande repertoria, een lijst van publikaties in die periode opgesteld. Tevens wordt het drukkersmerk en (meestal) een karakteristieke tekstbladzijde gereproduceerd. Doordat aan de bezitters gevraagd is, de traditionele gegevens te toetsen aan de huidige stand van zaken, is aldus een up-to-date werkinstrument ontstaan, ook dank zij de indices op auteurs en titels en de concordanties met klassieke repertoria. Deze inventaris verschijnt als