aan het tot de Leidse universiteit behorende Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde. Deze laatste functie stelde hem in staat zijn opus magnum te voltooien, zijn Nederlands-Indische literatuurgeschiedenis met de titel Oost-Indische spiegel en de ondertitel: Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden. Van dit boeiende compendium, waartoe Du Perron de met hem bevriende Nieuwenhuys al tijdens hun omgang had gestimuleerd, verscheen de eerste druk in 1972, waarna nog herdrukken volgden in 1973 en 1978; een ongewoon verschijnsel voor een op omstandig speurwerk gebaseerd handboek van tussen de 600 en 700 bladzijden.
Maar behalve als literair-historicus is Nieuwenhuys ook bekend als een gedreven speurder naar oude Indische foto's en daarin is hij dan de tempo doeloe-specialist bij uitstek. In 1961 verscheen van hem onder alweer de titel Tempo doeloe een royaal uitgevoerd boekwerk met fotografische documenten uit het Indië van 1870-1914, dat behalve door de keuze van het beeldende materiaal ook uitblonk door de toelichtende tekst, een toelichting die naast het bieden van een feitelijke verduidelijking ook als het ware de geur en kleur van een vergaan verleden opriep. Als een zich voortgenererend fenomeen bracht dit boek de samensteller weer op het spoor van nieuwe fotoverzamelingen en dit leidde in 1981 tot een tweede ook weer royaal uitgevoerd fotoboek met de titel Baren en oudgasten (een import-Europeaan werd toen baar genoemd). Via de ondertitel Tempo Doeloe - een verzonken wereld werd de verbinding gelegd naar het eerste boek en dezelfde ondertitel koppelt een onlangs onder de titel Komen en blijven verschenen derde fotoboek aan de twee vorige.
Uitzonderlijke personen, als de Duitse natuuronderzoeker en schrijver Franz Wilhelm Junghuhn, families die op het land hun stempel hebben gedrukt, als de met Multatuli via diens eerste vrouw geparenteerde theeplanters Van der Hucht en hun nakomelingschap, het dagelijkse leven in de meer en meer Europees aangelegde steden en in de ruige jungle waar de oppermachtige natuur altijd de eenling de baas blijft, de voor het koloniale Indië zo typerende samenleving van de gemengdbloedige Indo-Europeanen, het komt hier allemaal in soms fraaie en soms aandoenlijke snapshots aan de orde. Het is een door de samensteller bewust gestructureerde orde, want een van de aantrekkelijkheden van Nieuwenhuys' fotoboeken is zijn wijze van presenteren. Als het om het oude Indië gaat is hij een gegrepene. Het materiaal bezorgt hem een verzamelaarsgeestdrift en in een straks ter sprake komend aan hem gewijd boekje schrijft een van zijn vrienden dan ook: ‘Nieuwenhuys en foto's. Ik vond hem dan op zijn best. Twee benijdenswaardige hoedanigheden kwamen dan het meest tot hun recht: zijn vermogen om documenten op de juiste wijze te arrangeren, te groeperen en zijn gevoel voor het relevante, gekke detail’.
In zijn van een persoonlijke toon en visie doordrenkte tekst is Nieuwenhuys bij uitstek een verteller in de oud-Indische trant. Meer dan een herdenker van mensen en dingen die allang zijn vergaan, wat hij eveneens en met een gedempte toon van weemoed is, is hij een herlever die, ook weer gedempt maar toch altijd onder spanning, uit de foto's een beeld van een tijd en een samenleving oproept. Het is een beeld vol details en kennis van verleden zaken, die geen buitenstaander bij de eerste blik erin vermoedt. Maar is eenmaal die buitenstaander geïnteresseerd in dat deel van een verzonken wereld, dan wordt hij aan tafel genood, dan zit er een persoon naast hem die foto na foto aanschuift en er met overgave zijn vertelsels aan vastknoopt. Wat in de boeken als tekst terecht is gekomen, kan niet meer als een uittreksel van die verhalen zijn en ikzelf voel me vaak teleurgesteld als ik niet meer te horen krijg; bijvoorbeeld wat de verschillen in de batikpatronen zijn van de kleding der inheemse bevolking in West-, Midden- en Oost-Java, hoe de tuincultuur van het Europese bevolkingsdeel is ontstaan en nog veel meer.
Wat ik ook mis in het boek is de inheemse bevolking in zijn eigenaard en anders dan als dienend aanhangsel van de Europeaan. Maar ik besef dat als het om fotomateriaal gaat in dit opzicht uit de tempo doeloe-tijd weinig te betrekken valt. Het vreemde rassenconglomeraat dat het Indische leger was en het kundig onderhouden raderwerk van het interinsulaire maritieme verkeer zijn in het nieuwe boek ook schaars vertegenwoordigd; maar wie alles uit de kan wil verdient het deksel.
Een enkele drukfout als Vorsteneilanden in plaats van Vorstenlanden op p. 65 signaleer ik terloops, maar het foute onderschrift op p. 116 moet Nieuwenhuys in een volgende druk beslist veranderen. Een huiskamerfoto van het gezin Du Perron samen met een bevriend gezin situeert hij in het landhuis Gedong Menu vlakbij Batavia (Gedong Lami in Het land van herkomst). In werkelijkheid was dat landhuis op de leeftijd die Eddy du Perron op de foto verraadt allang verlaten. Het gezin Du Perron verhuisde in 1913 naar Bandoeng en de foto is gemaakt in de huiskamer van het bevriende gezin van ‘Oom’ Van Lennep, bij wie de Du Perrons enige tijd inwoonden en met wie ze ook later bleven verkeren.
Wie voor het overige is geïnteresseerd in Rob Nieuwenhuys