eigenlijk biografisch overzicht, en daarom is het wellicht nuttig eerst even de gegevens uit het vroegere Ons-Erfdeel-artikel weer samen te vatten.
Door de toevalligheden van de Tweede Wereldoorlog valt de loopbaan van Sadi de Gorter uiteen in twee sterk verschillende periodes, waarvan de eerste begint in de vroege jaren dertig. De Gorter is dan 20 jaar oud, verblijft in Brussel en verdient er de kost op velerlei manieren. Hij is een geboren Amsterdammer, maar heeft zijn Nederlands geruild voor het Frans (Brussel als verfransingsmachine) en eist nogal luidruchtig zijn plaats op onder de jonge Franstalige dichters van de Belgische hoofdstad. Hij ijvert in de groep rond Charles Plisnier voor een proletarische literatuur en wordt zelfs secretaris van ‘Le Front Littéraire Gauche’, zoals een groep linkse, maar niet-communistische schrijvers van Brussel zich noemde. In 1937 trekt hij naar Parijs, waar hij, hoe kon het anders, kennis maakt met Henry Poulaille en een ongelooflijke bedrijvigheid ontwikkelt in pers, theater en literatuur. Als de oorlog uitbreekt heeft hij als Frans literator een zekere bekendheid verworven.
De oorlog vormt een breekpunt, zoals voor zoveel anderen. Sadi de Gorter trekt zuidwaarts en wordt jeugdherbergvader in La Lliagone, 1.800 meter hoog in de Pyreneeën, vlak bij de Spaanse grens. Een jeugdherbergvader die jongeren helpt ontsnappen, maar op zekere dag nog net op tijd een wenk krijgt van de burgemeester: smeer 'm! De Gestapo komt! Hij vlucht Spanje binnen, belandt er prompt in de nor, leeft mee met een terdoodveroordeelde die zijn dagen aftelt; wordt uitgewisseld en strandt in Engeland, terwijl, - ironie van de traag malende bureaucratie -, in het bezette Frankrijk twee vóór de oorlog persklaar gemaakte bundels van hem verschijnen.
Londen betekent de start van de tweede periode van zijn loopbaan. Een Amerikaanse droom: van scheepsjongen tot corvet-kapitein. Of nauwkeuriger: van matroos tot gevolmachtigd minister en permanent vertegenwoordiger van Nederland bij de Unesco. Hij heeft er drieëndertig jaar over gedaan om die tweede carrière te voltooien, maar zijn staat van dienst zou het dubbele aantal laten vermoeden: hij schreef honderden bijdragen, hield honderden lezingen, organiseerde ruim tweehonderd tentoonstellingen en ongeveer driehonderd concerten. De proletarische jonge dichter groeide uit tot een hard werkend, vindingrijk en doortastend manager. Het herinnert sterk aan de even gevulde carrière van een andere linkse jongere, Maurits Naessens, bij wie men op het eerste gezicht evenzeer als bij Sadi de Gorter inwendige tegenspraak en discontinuïteit zou vermoeden.
Discontinuïteit? Geen sprake van, schrijft Yves Cazaux in zijn grondige inleiding tot Visages de ce temps: Sadi de Gorter. Geen sprake van, want schijn en beuzelachtige regeltjes druipen van zijn door het leven getaande huid zonder zijn geest aan te tasten. Het gaat hier integendeel om het langzame, maar rechtlijnige rijpingsproces van een zeer jong gevormde persoonlijkheid, die steeds zichzelf blijft.
Om zijn stelling te staven ontleedt Cazaux de poëzie van Sadi de Gorter en werpt zodoende een onontbeerlijke brug over de kloof die zo scherp de gedichten van de tweede periode schijnt te scheiden van de figuur van de diplomaat. Hij legt daarbij de constanten bloot die reeds in het vroegste werk aanwezig zijn en ook in de meest recente bundels in het oog springen.
Allereerst de sensualiteit: ‘Si sa poésie est intellectuelle... elle est avant tout sensuelle; elle est fille de ses cinq sens’. Het belangrijkste zintuig lijkt bij De Gorter het gezicht. Niet de kijk van de schilder, die meest opvallende eigenschap van de mens in de Lage Landen, maar de blik van de ziener: ‘Il regarde au fond des choses pour en faire surgir toutes les implications possibles...’ Maar eigenlijk niet minder belangrijk is de reuk, die in de dichter de meest complexe herinneringen oproept, die het beeld alleen nooit op zo'n eigen manier zou kunnen achterhalen. Uiteraard spelen ook de andere zintuigen volledig hun rol in dit abstraheringsproces, waarin de prikkels worden verwerkt tot soms hotsende, overvolle verzen.
De zintuiglijkheid is de rechtstreekse bron van het erotisme dat bij Sadi de Gorter ieder ogenblik onderhuids aanwezig is. Maar er is een tweede constante die op zijn poëzie even onmiskenbaar haar stempel drukt; de zintuigen reageren namelijk op prikkels die inherent zijn aan onze tumultueuze tijd: de voortekenen van de onafwendbare wereldoorlog, daarna de verschrikkingen van die oorlog zelf, de mechanistische samenleving, al de vlotte knepen van een moderne wereld die hij niet op zichzelf verwerpt, maar waarvan de aanstekelijkheid hem doet huiveren... De dichter veroordeelt niet, oordeelt nauwelijks, maar registreert, verwerkt de gegevens, om er nadien zijn sarcasme op los te laten.
Zijn thema is het hele leven van de mens in onze technologische eeuw, met zijn holle nachten en volle dagen, en al zijn benutte en onbenutte mogelijkheden. Met wat we de verlenging van onze ledematen en zintuigen zijn gaan noemen. Bij Sadi de Gorter gaat het in het bijzonder om de verlenging van de benen: ‘Le voyage est omniprésent dans l'oeuvre de Sadi. Le vrai voyage bien sûr, mais aussi tous les autres, le voyage au coin du feu ou le voyage dans le quotidien...’