voorzover die zinvol is voor een schets van de taalgeschiedenis. In een aanhangsel behandelt de auteur enkele bijzondere aspecten van het Nederlands heel bondig: de voorgeschiedenis van het Nederlands (Indo-Europees, Germaans, Westgermaans, Continentaalgermaans), de Nederlandse dialecten, de invloed van het Nederlands op andere talen, het onderwijs van het Nederlands aan niet-Nederlandstaligen, en tenslotte enkele trekken van de onderhavige taal (uitspraak, spelling, iets uit de vormleer en de syntaxis, de invloed van andere talen op het Nederlands). Er is ook ruimte gereserveerd voor een bibliografie van studieboeken, taalkundige, taaldidactische en algemeen culturele tijdschriften en woordenboeken. De brochure is verlucht met landkaarten, diagrammen, portretten van enkele gecanoniseerde auteurs en met afbeeldingen, o.a. van de titelpagina van de Statenbijbel (1637), het boek dat de eenheid van de Nederlandse taal sterk heeft bevorderd.
Uit de opsomming van de inhoud blijkt al dat het boekje nuttige informatie bevat voor Nederlandstaligen die enkele elementaire zaken over hun taal willen weten.
Wat ontbreekt, is een korte verantwoording. Ik had graag vernomen wat de schrijver met zijn brochure precies beoogt, op welke doelgroep hij mikt en waarom hij de bovenvermelde aspecten van het Nederlands behandelt en geen andere. Ik zou me onder meer kunnen voorstellen dat geïnteresseerde leken graag iets willen weten over het ontstaan van de Romaans-Germaanse taalgrens en behalve over dialecten (regionale taalvarianten) ook enig idee willen hebben van situationele en sociale taalvarianten. Dat de problematiek van de taalvarianten op een beknopte, eenvoudige en concrete manier voor een breed publiek behandeld kan worden, bewijst Mark Baeyens in zijn interessante boek Taal in stukjes (Antwerpen, 1982), een bundeling van artikeltjes over taalkwesties die oorspronkelijk zijn verschenen in De Standaard/Het Nieuwsblad/De Gentenaar. Misschien is hier ruimtegebrek in het geding; wat mij betreft echter had de redactie van deze brochure geen tien pagina's ingeruimd voor portretten van literaire en andere coryfeeën, maar slechts twee à drie. Enkele foto's hadden best verkleind weergegeven kunnen worden. Wat meer ruimte voor tekst had ‘het verhaal van het Nederlands’ nog belangwekkender gemaakt. Hier en daar is de tekst ook té bondig en zelfs cryptisch. Twee voorbeelden, op pagina 27 en 28 staat: ‘Maar de taalpolitiek van koning Willem I is er mede de oorzaak van dat de Franstalige of Fransgezinde aristocraten en ambtenaren in Vlaanderen zich verongelijkt voelen (...)’. Vooral de belangstellende lezer uit Nederland zal zich afvragen: hoe komen die daar en hoe is in grote trekken het verloop geweest van het verfransingsproces in het Zuiden? Op die vragen geeft de brochure nauwelijks een begin van een antwoord. Dat antwoord vindt de lezer wel in bijvoorbeeld Manu Ruys' beknopte geschiedenis van de Vlaamse strijd, De Vlamingen (1972), een boek dat volgens mij ten
onrechte in de bibliografie ontbreekt. Bepaald cryptisch voor de niet ingewijde is een passage als: ‘Datzelfde Instituut (bedoeld is het Instituut voor Nederlandse Lexicologie in Leiden, A.C.) heeft ook een afdeling voor de opbouw van een nieuw woordarchief met materiaal voor de geplande Thesaurus, een verzameling synchronische woordenboeken’. (p. 35) Wat meer tekst zou zo'n opmerking voor een breed publiek aanmerkelijk kunnen verduidelijken.
Nog één kleine kritische kanttekening: niet alleen in Westvlaamse, ook in Oostvlaamse dialecten wordt de doffe e vóór de slot-n uitgestoten (p. 50) en ook in Oostvlaamse dialecten komt de uitspraak voor van de Nederlandse g als een h en het ontbreken van de h waar die in de standaardtaal gehoord wordt. (p. 51)
Afgezien van enkele kleine bezwaren vind ik Nederlands; het verhaal van een taal behalve een aantrekkelijk uitgegeven, goed geschreven en leesbaar boekje, ook een heel nuttige uitgave. Ik hoop dat de brochure in handen komt van talrijke Nederlandstaligen in Noord en Zuid. Ik wens het boekje vooral een goede toekomst toe in het onderwijs; ik denk aan middelbare scholen, pedagogische academies en lerarenopleidingen. In lessen taalbeschouwing zou men een reeks hardnekkige misverstanden ten aanzien van de taal die in Nederland, het noordelijk deel van België en de noordwesthoek van Frankrijk gesproken wordt, kunnen opruimen. En die zijn er legio. Het zijn - om één voorbeeld te noemen - niet alleen kinderen die het Nederlands van Vlamingen als Belgisch en het Nederlands van Nederlanders als Hollands typeren!
De auteur merkt op bladzijde 40 op; ‘Omringd door drie grote culturen, de Franse, Engelse en Duitse, vormen Nederlanders en Vlamingen een groep van twintig miljoen mensen met een gemeenschappelijke taal, waarvoor maar één naam mag gelden: Nederlands’. Ik onderschrijf deze uitspraak van harte. Het moeizaam maar gestaag verlopende proces van de Noord-Zuid- integratie op cultureel gebied zal door dit boekje stellig bevorderd worden. En dat is een heel goede zaak, wat iemand als Jeroen Brouwers in zijn feeëriek geformuleerde, polemische schrijfsels (o.a. in Alleen voor Vlamingen, 1982) over deze kwestie ook moge beweren!
Anton Claessens
Omer Vandeputte, Nederlands. Het verhaal van een taal, Stichting Ons Erfdeel vzw, Rekkem, 1983, 80 p., 150 BF / f 10, -.