kunnen en de eigen cultuur: de Zeeuws-Vlamingen maken immers deel uit van de Vlaamse gemeenschap die hij de kern van de Nederlandse cultuur noemde.
Prof. Dr. M. Anselin probeerde daarna via de hoofdlijnen in hun historische evolutie en op grond van hun huidige toestand een parallel te trekken tussen de havens Terneuzen en Duinkerke. Het ontstaan en de historische groei van beide havens vertonen inderdaad opvallende raakpunten. Ik beperk me tot twee. Zowel Duinkerke als Terneuzen zijn ontstaan via een elders genomen politieke beleidsbeslissing: in 1662 werd Duinkerke door Lodewijk XIV te Parijs als oorlogshaven voorbestemd, maar al vlug werd Duinkerke ook uitgespeeld als economisch tegengewicht tegen Antwerpen en Amsterdam; het beslissingscentrum voor Terneuzen lag in Den Haag in 1827 en de beslissing berustte bij Willem I. Duinkerke kreeg in 1965 het statuut van ‘Port Autonome’ waardoor het beheer en de investeringspolitiek in eigen handen kwamen; ongeveer terzelfdertijd kreeg Terneuzen met het statuut van de ‘Havenschappen’ een eigen regionaal beheer. Het loopt scheef wanneer je op grond van de huidige toestand een parallel probeert te trekken. Duinkerke dat sterk afhankelijk is van olie en ertsen, is sedert 1970 op de terugweg. Bovendien heeft Duinkerke allicht door het taalcontinuüm al te zeer de Waalse kaart getrokken. Prof. Anselin noemde een zekere laksheid om de taal van de anderstalige klant te spreken heel typerend voor de weinig cosmopolitische aanpak van Duinkerke. Terneuzen van zijn kant mikt op een functie in het grote havengebeuren, tracht te diversifiëren en bereikt een trage maar continue groei. Terneuzen is op het ogenblik ook expansiever door een sociaal gunstiger klimaat.
Op prof. Anselins geestige politieke terzijdes werd gereageerd door de volgende spreker nl. de Frans-Vlaming Francis Allacker. Deze laatste profileerde met een opvallende vrijmoedigheid de vijf Frans-Vlaamse groeperingen: het achtbare Comité Flamand de France dat de Frans-Vlaamse beweging distinctie geeft; de Michiel de Swaenkring die in hoofdzaak uit intellectuelen bestaat; de meer politiek georiënteerde vereniging Tegaere Toegaen die heel actief voor de Vlaamse volkstaal ijvert; het Reuzekoor dat zich met de organisatie van vrije cursussen ook sterk onder de aanhangers van het ‘Vlaams’ schaart; Menschen lyk wyder die het Algemeen Nederlands niet verwerpt, maar wel de nadruk legt op de Vlaamse volkstaal en die o.a. de organisatie van de Vlaamse Volkshogeschool op zich neemt en verantwoordelijk is voor Radio Uylenspiegel. Na de jongste verwezenlijkingen van het Frans-Vlaamse regionalisme te hebben opgesomd, sprak Allacker over de verhouding ‘Vlaams’-Algemeen Nederlands. Hij ging ervan uit dat het Vlaams in het lager onderwijs móet worden onderwezen, wil men in een latere fase eventueel tot de studie van het Algemeen Nederlands komen. De spreker stelde - terecht of ten onrechte!? - dat het een onmogelijke zaak is de Frans-Vlaming ervan te overtuigen dat het Algemeen Nederlands zijn eigen taal is. Hij eindigde met enkele suggesties aan het adres van Nederland en Zeeuws-Vlaanderen: het bevorderen van de culturele en economische toenadering tot Frans-Vlaanderen, het bekendmaken van de culturele toestand in Frans-Vlaanderen, de Nederlandse overheid ertoe aanzetten om er bij de Franse overheid op aan te dringen de Nederlandse cultuur in Frankrijk te redden.
Bij wijze van slotopmerking onderstreep ik nog even dat drs. A.G.U. Hildebrandt en zijn Stichting Zeeland-Frans-Vlaanderen met hun drie jaar geleden genomen optie voor de decentralisering van de culturele dag een stap in de goeie richting hebben gezet om de Frans-Vlaamse zaak ruimere bekendheid te geven in Nederland.
Op 19 maart 1983 hield het Centre d'Histoire de la Région du Nord et de l'Europe du Nord-Ouest te Villeneuve-d'Ascq zijn algemene vergadering. Het Centre groepeert alle geïnteresseerde vorsers, zowel beroepsmensen als amateurs, fungeert als een soort databank voor historische informatie, doet aan scholing en uitwisseling, stelt werkmiddelen ter beschikking... kortom, probeert door zijn coördinatieve werking het regionaal onderzoekingswerk optimaal te laten renderen. In diverse commissies werd vergaderd rond het thema Le fait régional entre hier et demain. Eén van de commissies wijdde haar aandacht uitsluitend aan de talen in het Noorden van Frankrijk (in casu het Vlaams en het Picardisch) en kwam tot de resolutie dat deze talen dieper moeten worden bestudeerd en dat er behoefte is aan tekstuitgaven. Vooral voor het ‘Vlaams’ constateerde men weinig interesse bij de Rijselse universiteit. Jean Denise van de Westhoek-edities verleende zijn medewerking aan een open gesprek over de problemen in verband met de regionale uitgeverij. De andere bijeenkomsten waren meer specifiek historisch gericht.
Voor de geïnteresseerden meld ik nog even dat het Centre d'Histoire de la Région du Nord et de l'Europe du Nord-Ouest onder de directie staat van Alain Lottin en zijn zetel heeft te F-59653 Villeneuve-d'Ascq, B.P. 159.
Dr. Daniël Merlevede heeft op de jaarvergadering van het Komitee voor Frans-Vlaanderen die op 29 januari 1983 te leper plaatsvond zijn ontslag aange-