Veel esthetischer bleken de overwegend vriendelijke kamermuziekwerken van bijv. Tetsuya Omura, Ada Gentile en Vincentiu-Christian Coban. Helemààl romantisch pakte een strijkkwartet à la Janacek uit van Daniel Brožák: een soort van biografische bekentenismuziek. Ook het Concert voor twee piano's en orkest van Robert Nasveld was geladen met een pathetiek die verwees naar de 19de eeuw, en tevens naar het marcato-spel van een Bartók. Het boekte een geweldig succes, niet in het minst door de uiterst trefzekere vertolking door het jonge duo Sepp Grotenhuis - Eller Corver, beiden nog studenten aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag en op het Vertolkers-concours van Gaudeamus enkele maanden eerder reeds opmerkelijk ver reikend.
De trend om nostalgieke trekken te vertonen, om terug te zien in verwondering om een helaas verloren tijd, (hij blijft verloren!) zette zich ook dit jaar door. Esthetische uitgangspunten zijn de egelstellingen die alom worden betrokken en uiteraard kan Gaudeamus niet anders doen dan deze reflecteren. Toch hoopt men steeds op een doorbraak, zoals aan het begin van het seriële tijdperk, van de ongedetermineerde Amerikaanse muziek, van het materiaalonderzoek daarop volgend, van de minimal music of van de computor-muziek: maar nee. Enfin, ik blijf voor u zoeken, maar gevònden heb ik vooralsnog niets...
Wél echter een overvloed aan prachtige muziek. Zoals Ton de Leeuws ‘Car nos vignes sont en fleur’ voor koorstemmen, een opdracht van de Franse Omroep en uitgevoerd als opmaat van een concert dat het Nederlands Kamerkoor ons bood als resultaat van een workshop waarvoor men vrijelijk kon inzenden.
De Leeuw koos fragmenten uit het Hooglied en wist in een schitterende opbouw spanningen aan te brengen, uitmondend in een grave-sectie vol boeiende soli. Zeldzaam fraai, ingetogen, met een bescheidenheid aan middelen die weldadig afstak bij die van de anderen (Samama, Voorn, Van Delft en Wagemans). Dat werk viel overigens niet direct tegen, klonk over het algemeen welluidend, bij Voorn was zelfs regelrecht sprake van een soort van Debussy-imitatie, maar het miste het stempel van de persoonlijkheid. Althans in dit stadium, - de componisten zijn immers nog volop in ontwikkeling.
Dat laatste gold nog sterker voor de jonge deelnemers aan de workshop, georganiseerd door het Nederlands Ballet Orkest. Daar noteerde ik een wat overdadige, maar fantasierijke cantate ‘Facetten’ van Jan Rokus van Rosendael. Als je dat op je 22e kunt schrijven mag er best het predicaat ‘veelbelovend’ bij!
Ernst Vermeulen