Muziek
Omtrent ‘Prinses Zonneschijn’.
De discussie is weer geopend... De opvoeringen van Prinses Zonneschijn van Paul Gilson door de Opera voor Vlaanderen hebben opnieuw de controverse op gang gebracht tussen voor- en tegenstanders van een Vlaamse opera. Al in de oudere vakliteratuur en vroegere recensies werd de Vlaamse opera verguisd of verafgood. Al is die tweestrijd dus een oud verschijnsel van uiteenlopende appreciatie, toch blijft daar nog de meer zakelijke vaststelling dat er vroeger inderdaad een eigen Vlaamse operaproduktie bestond. Tussen 1900 en 1950 werden in de KVO in Antwerpen 65 oorspronkelijke Vlaamse opera's opgevoerd! De jongste decennia beperkt zich het componeren van een opera in Vlaanderen tot het domein van de uitzonderingen. Uitvoeringen zijn even schaars en grijpen dan nog meestal terug naar enkele repertoirestukken van De Boeck, Blockx of Gilson. Het probleem van de componist die tegenwoordig een opera wil schrijven en die dan ook uitgevoerd wil zien, is complex en komt hier trouwens niet aan bod. Het probleem van de heropvoeringen van het vroegere repertoire is even complex. Met Prinses Zonneschijn als voorbeeld kunnen de volgende punten worden beschouwd.
Op puur economisch terrein: een opera-instelling is een bedrijf dat in iedere produktie een enorme investering op het spel zet die o.a. door de kaartenverkoop moet worden gecompenseerd. Met Bohème, Tosca, Aida, Butterfly, Zauberflöte... zit dat daar al tendele in. Maar wanneer voor Prinses Zonneschijn de Gentse Opera slechts halfvol loopt, met een publiek dat voor driekwart uit ‘derde leeftijd’ bestaat en waarvan een deel het na de pauze laat afweten, dan ziet de toestand er weinig schitterend uit. Het is jammer genoeg een oud zeer, dat zich ook verder dan de opera uitstrekt. Het concertpubliek blijkt een allergie te hebben voor Belgische muziek, wat een geringe belangstelling veroorzaakt die meestal slechts op vooroordeel en onwetendheid berust. Maar waaruit ook de noodlottige kringloop voorkomt van onbekend maakt onbemind, uit onbemind volgt niet bijgewoond, niet bijgewoond raakt niet meer uitgevoerd en niet uitgevoerd blijft onbekend.
Ten tweede is er het pure operaterrein of het samengaan van drama, muziek en enscenering. Opera is muziek om naar te kijken. Oog en oor hebben er evenveel rechten. Zoals bij de Vlaamse film het scenario haast traditioneel als slecht wordt bestempeld, zo wordt al de hele eeuw door aan de Vlaamse opera slechte libretti verweten. En dat verwijt is meestal terecht. Pol de Mont mag dan al vele verdiensten hebben gehad, zijn Prinses Zonneschijn-verhaal is nu niet bepaald denderend. Het idee om het sprookje over Doornroosje om te zetten tot een gebeuren in een vage oud-Germaanse periode is al bevreemdend. De combinatie van sprookjesachtige fantasie en concreet menselijke dramatische toestanden is niet steeds even gelukkig. Een geslaagd voorbeeld is het slot van het eerste bedrijf waarin De Mont Walpra's toverkunsten het hele kasteel in een eeuwenlange slaap laat dompelen (sprookjeselement) en waarin hij haar meteen haar haat tegenover haar schoonbroer Ajoboud en haar moederlijke smart tegenover haar zoon Tjalda (menselijk element) emotioneel laat ontladen. In het tweede bedrijf valt het sprookjesaspect - buiten de ballade van de Skald - volledig weg en zou het dramatisch conflict tussen de wrok van de moeder en de droombeelden van de zoon op de spits moeten worden gedreven. Maar De Mont komt niet verder dan enkele vrijblijvende zinnen. In het derde bedrijf wordt de dramatische kant op haast lachwekkende wijze verdrongen door het moraliserende sprookje. Dertig seconden nadat Walpra koning Ajoboud heeft vermoord en zelfmoord heeft gepleegd, vliegen naast de lijken haar zoon Tjalda en de koningsdochter Zonneschijn elkaar om de hals, omgeven door triomfzingende soldaten, jagers, spinsters, kinderen. Liefde heeft het van de haat gewonnen! Voorwaar een sprookjesachtig slot, maar als dramatisch aan te voelen ontknoping valt dit als een baksteen. Samenvattend oordeel: voor Pol de Mont een ‘onvoldoende’.
De muziek van Gilson daarentegen weet wel degelijk te boeien en komt soms zelfs intens aangrijpend over. Het spinlied, de betoveringsscène, het verhaal van de Skald, het ontwaken van Zonneschijn zijn voorbeelden van rijke muzikale waarde. Toegegeven, Wagner en Strauss schemeren hier en daar door de partituur, maar of dit als negatieve kritiek kan gelden blijft nog de vraag. Er is immers ook duidelijk Gilson in de melodische lyriek en vooral in het koloriet van de orkestratie. Een gave uitvoering zou zeker aanduiden hoe Gilson, ondanks het behoudsgezinde van zijn Wagner-formules, een partituur van hoog niveau heeft nagelaten. Dus voor Gilson een ‘uitstekend’. Louter muzikaal bekeken was de uitvoering geleid door Sylveer van den Broeck degelijk zonder meer. Wat meer nuancering in het orkest en wat meer klankrijkdom bij de strijkers zou best gemogen hebben, een rolbezetting met een hoger vocaal niveau (toch een knappe Zeger Vandersteene) behoorde misschien tot de mogelijkheden, maar in zijn geheel genomen is ‘goed, maar kan beter’ een realistisch waardeoordeel voor de muzikale prestatie.
Daniël Sternefeld, leerling van Gilson zei ooit: ‘Volgens mij kan