Toneel
De volwassenwording van het poppentheater.
Lange tijd werd het poppentheater geassocieerd met kinderen en kinderlijkheid. Maar ook deze theatervorm heeft een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt, waarin twee tendenzen te bespeuren zijn: die naar het demystificeren en van het mystificeren van poppenspel. Het lijken twee tegengestelde bewegingen, maar ze houden duidelijk verband met elkaar.
Waar vroeger de poppenkast een onmisbaar onderdeel van het poppenspel was, wordt deze tegenwoordig meer en meer verlaten, en treden de spelers met hun poppen naar buiten. Zoveel mogelijk moesten voorheen de poppen, marionetten dan wel hand- of stokpoppen, op zichzelf voortbewegende menselijke of dierlijke figuren lijken, en de poppenkast hielp daarbij, niet alleen doordat het de touwen, stokken en andere benodigdheden aan het oog onttrok, maar ook doordat het een op maat van de poppen gesneden decor verschafte. Door met hun poppen buiten de kast te treden, demystificeerden de spelers het spel: ze toonden duidelijk het mechaniek door middel waarvan de poppen werden voortbewogen. In plaats van onafhankelijk te zijn in hun eigen wereld, toonden de poppen zich afhankelijk van degene die de touwtjes in handen had, en werden zij tevens tot hun normale proporties teruggebracht. Dat deze de mystificatie niet tot teleurstelling voor en desinteresse bij het publiek leidde, ligt in het feit dat uit de botsing van werkelijke en gespeelde wereld nieuwe effecten en impulsen te halen waren. Zo kon de afhankelijkheidsrelatie inhoudelijk in de voorstelling worden uitgebuit waardoor de speler, die aanvankelijk in zijn oude functie van manipulator naar buiten trad, een gelijkwaardige tegenspeler van de pop werd. En uiteraard zijn er nieuwe technieken te verzinnen om de poppen zich te laten voortbewegen; zelfs kroop de speler tenslotte zelf in de huid van de pop.
Door dit laatste is de grens tussen poppentheater en theater met verklede mensen wel zeer vaag geworden. Men zou nog kunnen opwerpen dat het poppentheater steeds van het materiaal, dus de poppen en de rekwisieten uitgaat, maar datzelfde geldt voor bijvoorbeeld het beeldend theater. Maar uiteindelijk zijn de enigen die zich het hoofd breken over de juiste etikettering de documentalisten die dit alles in hokjes moeten onderbrengen, en niet de spelers en het publiek, die tenslotte samen de voorstelling maken.
De vervaging van de scheidslijn poppentheater-beeldend theater is ook het gevolg van het feit dat niet meer uitsluitend op mens of dier gelijkende poppen worden gebruikt, maar eveneens schoenen, lappen, en dergelijke, kortom objecten. Zo hebben zowel marionettenspeler Feike Boschma als het bewegingstheater Bewth een scène met een lap, die door middel van touwen met de meest sierlijke bewegingen door de ruimte wordt bewogen. Het enige verschil zat hem in de ruimte en de omvang: bij Boschma in een lap in een poppenkast van enkele kubieke meter, bij Bewth een enorme doek in de Pieterskerk van Leiden.
Doordat de wens werd losgelaten om de poppen vooral zo veel mogelijk op realistische mensen of dieren te laten lijken, of desnoods op mythologisch aanvaarde wezens als reuzen en draken, werd het mogelijk te spelen met het wezen van het materiaal zelf. Niet langer behoefde een hoofd op een romp te blijven zitten, het materiaal maakte het immers mogelijk het hoofd van het lichaam te scheiden, het al pratend door de ruimte te laten zweven, zich op een bloem neer te zetten die vervolgens een vliegtuig wordt, enz. Het poppenspel werd meer dan spel met poppen, het werd een spel van fantasie en werkelijkheid, van het doorbreken van oude conventies en verwachtingen, en ook, het loslaten van een verhaal. Speelde voorheen het verhaal een belangrijke rol, thans kon de verhaallijn losgelaten worden ten behoeve van grotere aandacht voor het materiaal zelf, dat daardoor een interessante dubbelheid kreeg: enerzijds werd de nadruk gelegd op het feit dat de toeschouwer naar een op bepaalde manier gerangschikte hoop lappen, blik en touwen keek, anderzijds legde de speler het accent op juist de manier waarop het materiaal gerangschikt was en de bijzondere mogelijkheden die dat verschaft, waardoor de objecten een eigen leven en aard verkregen.
Het gebruik van objecten gaf het poppentheater bovendien een symbolisch karakter. De betekenis van het getoonde was niet meer uitsluitend rechtstreeks op te vatten (Katrijn zit Jan Klaassen met de deegrol achterna, wat een haaibaai), maar werd door de toeschouwer, al dan niet bedoeld door de poppenspeler, van een eigen betekenis voorzien: een schoen met een happende neus kan als louter beeldgrap opgevat worden, maar ook als symbool voor armoede, agressie en wat niet meer zij. Hierdoor treedt een nieuw soort mystificatie van het poppentheater op: je weet wat je ziet, maar niet wat het betekent.
De humor, die de aard van het materiaal mogelijk maakt, is veelal beeldend en absurd. Dit zet zich vaak ook voort in de tekst, zo die al aanwezig is, wat een extra prikkeling betekent voor de fantasie van de toeschouwer. Steeds meer volwassenen vinden dan ook hun weg naar het poppentheater dat, ook door het esthetischer karakter, met meer nadruk op de vorm, als minder kinderlijk of kinderachtig wordt beschouwd. Maar geldt ook hier niet wat voor alle