Ons Erfdeel. Jaargang 26
(1983)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 435]
| |
Beeldende kunstCharley Toorop, leven en werken; een biografie van Nico J. Brederoo.Een aantal maanden geleden had ik een merkwaardige ervaring. Na een rondleiding door het museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam belandde ik met een groep in een zaal waar twee hoofdwerken van de Nederlandse kunstenares Charley Toorop hingen: De Maaltijd der Vrienden van 1933 en De drie Generaties van 1950. De personen die op beide doeken staan geportretteerd, familieleden en kunstenaarsvrienden van de schilderes hadden een belangrijke rol in haar leven gespeeld, wist ik. Toen de groep mij om uitleg vroeg begon ik over hen te vertellen: over de hartelijke, maar soms ook ambivalente relaties die Charley met velen van hen onderhield; over de merkwaardige opvoeding die zij haar kinderen gaf en de anekdotes die daarover de ronde deden; over de huwelijken van haar kinderen; over de dominante zorg voor haar oudste zoon, de schilder Edgar Fernhout (deze had volgens zijn moeder het talent van haar vader Jan Toorop geërfd en moest nu ingelijfd worden in de Tooropdynastie) ja, zelfs Charley's moeilijke verhouding met haar moeder, die op geen van beide doeken voorkomt kwam ter sprake.
Kortom, ik raakte verstrikt in allerlei biografische wetenswaardigheden, die weinig met de schilderijen van doen hadden. Ik voelde me een wat gegeneerde roddelaarster.
Nu had ik net de biografie van de Leidse kunsthistoricus Nico J. van Brederoo over Charley Toorop doorgelezen.Ga naar eind(1) En ik vroeg me af of de schrijver schuld had aan mijn gebrekkig kijken of dat ik mij te veel had laten afleiden door saillante details in zijn boek.
Misschien moet ik de vraag nog anders stellen: in hoeverre draagt de beschrijving van het leven van een kunstenaar bij tot inzicht in diens werk? Kunstenaarsbiografieën mogen dan vanaf het moment dat Vasari in 1550 zijn levens van kunstenaars publiceerde een zeer gewild genre zijn in de kunstwetenschap maar maken ze ons op bovengenoemd punt ook wijzer?
Laat ik mij tot het concrete geval van Charley Toorop bepalen. De schrijver merkt in zijn inleiding op dat bij studie hem de nauwe relatie tussen het leven van de kunstenaars en haar werk was opgevallen. En ook A.M. Hammacher die dertig jaar eerder, in 1952 de eerste monografie aan haar wijdde zag die verbondenheid.Ga naar eind(2) Hammacher schreef zijn boek toen Charley nog leefde. Dat zal mede de reden geweest zijn dat hij haar leven zeer summier - kies zelfs, zegt Brederoo - behandelde. Hammachers aandacht valt vooral op het werk. Brederoo voelde zich ruim vijfentwintig jaar na de dood van de kunstenares vrijer. Bovendien kon hij zich zeer uitvoerig documenteren. Hij raadpleegde vele brieven van, over en aan Charley in openbare en particuliere collecties en nam vierentwintig interviews af van mensen die haar van verre of van nabij gekend hadden. De belangrijkste bron echter vormden de veertien albums, die zij zelf in de loop van haar leven volplakte met foto's en documenten betreffende familie en werk. Aan de hand van dit materiaal reconstrueert Brederoo Charley Toorops leven. In opeenvolgende hoofdstukken behandelt hij haar jeugd, haar vrienden, het kunstenaarschap, de oorlogstijd en haar laatste jaren. In een slothoofdstuk analyseert hij een aantal zelfportretten uit verschillende perioden van haar leven en beoordeelt hij haar kunst en kunstenaarschap.
Op deze wijze wil hij, naar hij zelf zegt, een interpretatie geven van haar werk. Bovendien poogt hij haar plaats in de geschiedenis van de Nederlandse kunst in de 20e eeuw te bepalen.
In een vaak moeizaam en stroef verlopende tekst tekent hij een vitale, eigenzinnige vrouw die al vroeg haar eigen weg kiest tegen de wens van haar ouders in. Haar gedrevenheid en haar hoge opvatting van het kunstenaarschap bepaalden haar leven. Alles wat daar niet direct mee te maken had kwam op de tweede plaats of dat nu haar kinderen betrof of haar minnaars. Aan de dichter Marsman met wie ze in 1924 korte tijd een relatie had schreef ze hierover het volgende: ‘'t Is altijd weer de strijd tussen vrijen en weten. Samen gaat het haast niet. Bij mij tenminste: strijd tussen vrouw zijn en scheppend weten’. (p. 53) Het boek is rijk aan briefcitaten. Deze zijn vaak kostelijk om te lezen, getuige een aantal opmerkingen over haar van de dichter A. Roland Holst in twee brieven aan Marsman uit 1932. Charley had haar huis ‘De Vlerken’ in Bergen (N.H.), dat haar vader voor haar had laten bouwen, van binnen gemoderniseerd met behulp van de architect Rietveld. Roland Holst bericht over een theebezoek dat zij hem bracht toen ze met de restauratie bezig was: ‘...Zij was zeer goed gekleed en vulde die kleren met een haast te goede gezondheid en een vrijwel onbescheiden energie. Die aanbeden vitaliteit maakte haar gedachtengang verbluffend simplistisch en haar blik starend... Eigenlijk is 't zoo aardig dat een vrouw als Charley niet denken kan. Neem eens aan dat zij 't morgen ineens wél kon, wat voor vorm zou haar leven dan aannemen?...
En in een volgende brief schrijft hij dat Charley ‘...hier sinds enkele dagen weer ingezetene (of inbezetene) is, maar deze heele maand nog wel nodig zal hebben om haar huis zoo “zuiver”, “echt” en “klaar” mogelijk te maken... Natuurlijk nu weer één robuuste vibratie van lust in het buitenleven: “fijn! die stilte! wei- | |
[pagina 436]
| |
nig menschen zien! Fijn!” enfin je kent het, maar werkelijk alleraardigst. Als Spengler haar ziet gooit hij de Untergang in zee zodra 't eb is’. (pp. 84-85)
Deze mengeling van vertedering en irritatie hebben waarschijnlijk velen ten opzichte van deze vrouw gevoeld. Maar verheldert het ons inzicht in haar werk of maakt het haar plaats in de 20e-eeuwse kunstgeschiedenis duidelijk? Maar zeer ten dele, meen ik. Natuurlijk is het niet mogelijk om aan de hand van enkele citaten een oordeel te geven over een boek. Maar de voorbeelden laten wel zien hoe moeilijk het is een biografie te schrijven met het hierboven genoemde doel voor ogen, zonder op zijpaden te geraken of in roddel te vervallen. Brederoo heeft zich hiertegen willen wapenen door aan het slot van elk hoofdstuk uitvoerig op het werk uit de besproken periode in te gaan. Daar is hij kunsthistorisch gezien op zijn best. Als voorbeeld noem ik zijn bespreking van De Maaltijd der Vrienden uit 1933.
Gasten werden door Charley Toorop altijd gul onthaald, zegt Brederoo. Op dit doek portretteerde ze zichzelf met haar kunstenaarsvrienden en haar kinderen rond een maaltijd. De traditionele symbolen van brood, vis en wijn wijzen misschien op onderlinge verbondenheid. Op basis van kennis van Charley's leven en een foto van haar atelier, waarop het schilderij in statu nascendi te zien is, reconstrueert Brederoo de ontstaansgeschiedenis ervan. Hierbij blijkt o.a. dat de kop van de filmer Joris Ivens, leermeester van Charley's zoon John, naast die van Rietveld was bedoeld en wel in het midden. De nu wat topzware compositie zou zo evenwichtiger geworden zijn. Maar omdat Ivens eigenlijk nooit in het land was heeft Charley daarvan af moeten zien. Ze kon niet anders dan direct naar model werken. Brederoo wijst verder op de verwantschap die De Maaltijd der Vrienden vertoont met 16e-eeuwse Nederlandse groepsportretten. Charley's interesse voor de oude meesters was gewekt door de kunsthandelaar Goudstikker, die in 1933 een overzichtstentoonstelling van haar werk organiseerde. De Braspenningmaaltijd van Cornelis Antonisz. en De Maaltijd van Rot G geschilderd door Dirck Barendsz. (allebei in het Rijksmuseum te Amsterdam) hebben haar waarschijnlijk geïnspireerd, (p. 93 e.v.) Jammer genoeg laat Brederoo van geen van beide een afbeelding zien. Ondanks de aardige analyses telt Brederoo's boek meer van dergelijke kleine slordigheden. Waarom b.v. noemt hij bij De Maaltijd der Vrienden wel alle geportretteerden en laat hij dit bij De Bremmergroep 1938) achterwege? Toch lijkt mij het grootste probleem van deze biografie de onevenwichtige opbouw: petite histoire en kunsthistorische analyse wisselen elkaar af. Het is soms alsof de schrijver verdrinkt in zijn materiaal. De lezer raakt zo het spoor bijster. De oorzaak hiervan is meen ik te vinden in het feit dat Brederoo niet duidelijk voor ogen heeft welke biografische bijzonderheden wel en welke geen licht werpen op het belang van de schilderes Charley Toorop voor de kunstgeschiedenis van Nederland in de 20e eeuw. Het ontbreekt de schrijver, zoals meer kunsthistorici aan een theorie.Ga naar eind(3)
Toch zou ik bij bestudering van 20e-eeuwse Nederlandse kunst dit boek niet graag meer missen. Het biedt, al is het soms tussen de regels door, veel interessant materiaal. De uitvoerige oeuvre-catalogus van de hand van L. Brozek Dolezal, E. Peters en M.J. Veldkamp geeft het extra portuur. Tijdens het lezen kwam er nog één vraag bij mij op: zou een volledige uitgave van alle geraadpleegde brieven niet wenselijk zijn? Een volgende taak voor Brederoo? Ik kan hem verzekeren dat hij tenminste op één geinteresseerde lezer kan rekenen.
Claartje de Loor |
|