Ons Erfdeel. Jaargang 26
(1983)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 427]
| |
geleid en toegelicht door Paul Schampaert, lector aan de universiteit van Luik. Tot slot bevat het tweede deel nog een uitgebreid artikel van Emiel Janssen S.J., dat hij in het najaar van 1945 schreef en in de uitgave van Van Baelens nagelaten en onvoltooide Gebroken melodie liet afdrukken. Het verschaft naast een bespreking van Van Baelens literaire erfenis een levensbericht over de auteur, die hij als vriend en raadgever beter dan wie ook gekend had.
Schampaert heeft zich geen moeite gespaard om de daarin opgenomen gegevens aan te vullen. Bovendien heeft hij het reeds in 1952 gepubliceerde Verzameld werk aangevuld met minder of helemaal niet bekende verhalen, gedichten, brieven, kritische besprekingen en onuitgegeven fragmenten uit Van Baelens eerste roman Een mens op de weg. Het gaat om passages, die wegens de oorlogsomstandigheden opzij gelegd werden. De vraag kan gesteld worden of dat streven naar volledigheid onmisbaar was. Niet voor een lezer die tijdens zijn vakantie of na zijn dagtaak gaarne een boeiend boek leest, wel voor de specialist in literaire aangelegenheden, die zich voor bepaalde tendenzen en voor de figuren bij Van Baelen in het bijzonder interesseert. Naargelang de beschikbare boekenproduktie verder aangroeit, zullen ook de specialisten hun belangstelling meer en meer moeten beperken tot enkele auteurs of literaire verschijnselen en stromingen. Een nadeel is dan wel dat praktisch niemand meer al het werk uit een bepaalde periode kan gelezen en onderling vergelezen en onderling vergeleken kan hebben, zodat een literatuur-historicus onvermijdelijk grotendeels op het oordeel van anderen moet vertrouwen. Daaraan blijkt men niet te ontkomen. Ons oordeel over Van Baelen is bij de hernieuwde kennismaking met zijn geschriften niet veranderd. Zij blijven getuigen van een opvallend talent, dat zich evenwel moeilijk de vormkracht en tucht van de geboren romancier eigen kon maken, waarschijnlijk voor een deel onder invloed, zo niet van de tijdsomstandigheden, dan wel van zijn opvoeding en wereldbeschouwing die zijn persoon en denken hun oorspronkelijkheid gaven. Hij was afkomstig uit een klein middenstandsgezin: vader was postbode, moeder een hard werkende kruidenierster. Zij wonen te Turnhout in de Antwerpse Kempen, met moderne ogen bekeken een kleine stad, het centrum van een arme streek wegens de schrale bodem en het ontbreken van industriële ondernemingen. Kamiel, de jongste van zes kinderen, werd op 15 augustus 1915 in volle oorlogstijd geboren en zou in zijn kinderjaren meer over voedselgebrek, dwang en geldzorgen, dan over weelde en vrijheid horen spreken.
Na zijn middelbare studies aan het plaatselijke Jezuïetencollege, gaat hij in 1934 naar het kleinseminarie te Mechelen om zich op het priesterschap voor te bereiden. Hij verlaat om gezondheidsredenen het instituut in 1936, wordt preceptor bij een rijke familie en in 1938 leraar aan het Onze-Lieve-Vrouwcollege te Antwerpen, waar hij klassieke talen en geschiedenis onderwijst. Zijn gestel blijkt te zwak voor dat beroep, zodat hij in 1939 weer bij dezelfde familie privé-leraar wordt en met haar naar Lausanne vertrekt.
Na de ineenstorting van de geallieerde legers op het Europese vasteland keert hij naar Vlaanderen terug, werkt in de winkel van zijn moeder, geeft les, is hulpbibliothecaris te Turnhout en publiceert in 1943 De oude symphonie van ons hart. Dit is niet zijn eerst geschreven roman. Een jaar later volgt zijn eigenlijke debuut Een mensch op den weg, dat zwakker dan zijn vorig werk is en daarom ook een minder gunstige indruk naliet.
Intussen was Van Baelen toegetreden tot een geheime verzetsorganisatie, waarvan enige leden door een geïnfiltreerde verrader aan de Duitsers verklikt werden. Op 17 februari 1944 werd hij aangehouden en na een verblijf in verschillende gevangenissen naar Dachau overgebracht, waar hij op 11 april 1945 aan uitputting overleed. Na zijn dood verscheen nog een onvoltooid verhaal, Gebroken melodie, waaruit een vastere greep op zijn onderwerp en een verdiept levensinzicht blijkt. Van Baelen is wat inhoud en verwoording van zijn ideeën betreft een late expressionist geweest. Blijkbaar was hij ervan overtuigd dat een auteur een ethische taak ten opzichte van zijn publiek te vervullen heeft, omdat het geestelijk klimaat van zijn tijd ‘een allerindividueelste expressie van een allerindividueelste emotie’ onverantwoord en derhalve onaanvaardbaar vond. Onder de Tachtigers zou hij een volgeling van Van Eeden geweest zijn, onder de medewerkers aan Ruimte een bondgenoot van Moens, Gijsen en Van den Oever. Tussen Walschaps Waldo (1928), Van der Hallens Kristiaan, de godsgezant (1928) en Van den Oevers Het inwendig leven van Paul (1923) bestaan er onmiskenbare gelijkenissen. Er is een duidelijke overeenstemming van wereldbeschouwing en levensinzicht. De verschillen worden meer door ontwikkeling, omgeving en literaire beïnvloeding dan door principiële standpunten bepaald.
Van Baelen is de meest speelse geest van de groep waar hij op een afstand van twintig jaar bij hoorde. Was er bij zijn voorgangers een verwantschap met de Duitse expressionisten merkbaar, hij gaf blijk van een uitgesproken voorliefde voor de Engelse en Franse letterkunde. De eerste had hem zijn belangstelling voor een wijsgerige | |
[pagina 428]
| |
Kamiel van Baelen (1915-1945).
problematiek, de andere voor de psychologische doorlichting van zijn romanfiguren bijgebracht. Van beide had hij zijn impressionistische stijl geleerd, die grondige ontledingen schuwt, veel suggereert en laat vermoeden zonder zwaarwichtige betogen. Sprankelend en vol afwisseling, van de hak op de tak springend, te wijdlopend om het onderwerp scherp te omlijnen en toch boeiend door de vlugge overgang van het ene naar het andere gezichtspunt. Van Baelen wilde liever opvallen door een belezenheid die in toespelingen en gedachtenflitsen tot uiting kwam, dan door een meer epische en realistische uitbeelding van zijn onderwerp. Een bonte opeenvolging van momentopnamen en stemmingen was hem liever dan een monumentale opbouw, liever Chesterton, Alain Fournier en Lagerlöf, dan Hardy, Undset, Hamsun of Mann.
Hij was nerveuzer dan laatstgenoemden, meer beïnvloed door de film, muziek en schilderkunst van de tussenoorlogse periode, Chaplin, Strawinsky en Picasso, dan door de meesters van een oudere generatie. Die spontaneïteit heeft zijn losse verhaaltechniek bepaald. Hij concentreert zich op de hoogtepunten van een handeling of de kern van een gesprek, zonder zich om de doorstroming van een gebeuren of gedachtenontwikkeling te bekommeren. Aan die snel wisselende overgang van het ene naar het andere detail, een mozaïek van feitjes, invallen, filosofische beschouwingen, parabels, sprookjes en gedichten, is het boeiende karakter van zijn werk te danken. Het doet denken aan een superieure vorm van journalistiek.
Er waren in zijn persoonlijkheid talrijke personages verenigd. Zoals in het mensbeeld van Pirandello. Maar dan een Pirandello ontdaan en bevrijd van zijn tragisch relativisme. Om het in de titeltaal van de beroemde Italiaan te zeggen: geen Sei personaggi in cerca d'autore, maar Una, nessino e centomila. Het waren geen mensen van vlees en bloed die Van Baelens voltooide romans bevolken. Zij lijken op schijngestalten, afstralingen van wat hij zich over levenden en doden in zijn tot eigen behoeften geschapen samenleving voorgesteld heeft.
Van Baelen was een overtuigd katholiek, wiens godsdienstige opvattingen door een wijsgerige en theologische grondslag geruggesteund werden. In dat opzicht sloot hij aan bij de meest typische vertegenwoordigers van de katholieke literaire voorhoede, die vooral in Frankrijk rond Maritain en Le roseau d'or op de voorgrond trad, hoewel ze ook in de Verenigde Staten en de rest van Europa haar vertegenwoordigers had. Van een rationalistische wereldbeschouwing uit is het niet mogelijk de problematiek van zijn kunst volledig te verklaren en evenmin mogelijk de oplossingen die Van Baelen aanbiedt te begrijpen. Hij twijfelde er niet aan dat de kernvraag die iedere mens en ook de mensheid in haar geheel bezighoudt van metafysische aard is en niet door wetenschappelijk onderzoek of technische ingrepen opgelost kan worden.
In feite kan men de wijsgerige inhoud van zijn romans in één zin samen vatten: de mens wil terug naar God, als naar zijn oorsprong en bestemming. Dat is het thema van Een mensch op den weg en De oude symphonie van ons hart. In het eerste verhaal doodt de hoofdpersoon zijn reddende gezel Viator, omdat hij aan zijn twijfel geen einde kan maken. In De oude symphonie van ons hart zal de Joodse professor Buerbaum zijn patiënt Anders genezen door hem achtereenvolgens het hart van een zakenman, een zwerver, een docent in de logica, een gek, en een losbol in te planten. Telkens weer loopt het experiment op een mislukking uit. Daarop grijpt de wetenschap naar een uiterste middel door de zieke een hart van chroomstaal te schenken. Nu is de mislukking definitief: Anders sterft met de bekentenis van Augustinus op de lippen: ‘Inquietum cor nostrum, donec requiescat in Te’. Waarop de auteur besluit met een van zijn talrijke wijsheidsspreuken: ‘Het is met God als met een kerkraam: je moet het zien van binnen uit.’
Wat Gebroken melodie had kunnen worden blijft een vermoeden; wel werden sommige fouten van de eerste verhalen vermeden. De literaire franjes zijn verdwenen, het relaas van de gebeurtenissen is vaster aaneengesloten en epischer geworden, de personages hebben aan waarachtigheid gewonnen. Maar iets van de jongensachtige frisheid, het onbezwaard tegemoet treden van het leven is verloren gegaan, om plaats te maken voor een stille weemoed. Het edelmoedige elan van de jeugd wordt door onze materiële begrenzing gebroken. Van Baelen is zoals zijn jonge Vlaamse voorgangers Rodenbach en De Laey te vroeg gestorven.
André Demedts Kamiel van Baelen, Volledig Werk, Uitg. Orion, Beveren, 1981, twee delen, 478 + 297 p. |
|