| |
| |
| |
Vrouwenemancipatie en Vlaamse Beweging (1900-1940)
Maria de Leebeeck
Geboren in 1914 te Bonheiden. Gegradueerde van de Katholieke Hogeschool voor Vrouwen. Was docente aan dezelfde instelling. Publiceerde De Hemel is blauw (roman), Zo rijk als de zee diep is (2 delen), Sigrid Undset (essay), Vrouw zijn, noodlot of keuze (essay).
Adres:
Bredabaan 637, B-2130 Brasschaat.
Op het eerste gezicht hebben vrouwenemancipatie en Vlaamse Beweging weinig met elkaar te maken.
In de duizenden bladzijden die over de Vlaamse Beweging zijn geschreven wordt de vrouw amper genoemd. Dat wil niet zeggen dat ze er geen rol in heeft gespeeld. Het is algemeen bekend dat na iedere vrijheidsbeweging of revolutie de vrouw, hoe belangrijk haar aandeel in de strijd ook was, opnieuw in haar ondergeschikte rol terecht komt. Dat geldt evengoed voor het westen als voor de derde wereld.
Iedere verovering van nieuwe rechten voor de vrouw is het gevolg, zegt Roger Garaudy in zijn boek Pour l'Avènement de la Femme, van een historische situatie die de verandering onvermijdelijk maakt.
In de bevrijdingsbeweging van een volk gaat het in wezen altijd om het herwinnen van een culturele integriteit en het aandeel van de vrouw in deze strijd is, steeds volgens Roger Garaudy, slechts het aan de oppervlakte laten komen van de eis van de vrouwen om hun eigen identiteit te bevestigen. Een aan de bevrijdingswil van hun volk onderliggende eis die des te dieper ligt omdat hij langer werd ontkend.
Naar mijn gevoel is dit volkomen van toepassing op de verhouding Vlaamse Beweging en vrouwenemancipatie.
Wat de vraag naar die verhouding nog ingewikkelder maakt, is het feit dat de Vlaamse vrouwenbeweging ontstond en haar hoogste bloei kende in dezelfde periode - vanaf de eeuwwisseling tot de jaren veertig - waarin de emancipatiebeweging in België van de grond kwam en langzamerhand gestalte kreeg. In beide gevallen met een hoogtepunt in, wat Denise de Weerdt in haar studie over het feminisme in België, ‘de gouden twintiger jaren’ noemt.
De vrouwen die tussen de twee wereldoorlogen actief waren in de Vlaamse Beweging zijn ongetwijfeld meer beïnvloed
| |
| |
geweest door het feministische ideeëngoed dan ze zelf beseften of om strategische redenen konden toegeven.
De druk van een bepaalde opvatting over de vrouw, vooral in katholieke kringen, waaruit de vlaamsgezinde vrouwen overwegend kwamen, was echter te sterk om die emancipatiegedachte in een nieuwe visie op de vrouw, laat staan in een eisenprogramma te kunnen terugvinden.
In die opvatting is de vrouw de ziel, het hart, de opofferende, de trouwe. Haar roeping is het moederschap of een dienende taak in de kerk of de samenleving. Dit beeld vinden we terug in alle toespraken die tot de leden van de katholieke Vlaamse meisjesbeweging, de eerste en de sterkste beweging in Vlaanderen, worden gericht. Ieder keer als wordt toegegeven dat de Vlaamse Beweging de vrouw nodig heeft laat men daar geen twijfel over bestaan. De bedoeling is niet de vrouw als volwaardige strijdgenote een plaats te geven in de rangen, maar wel haar te verwijzen naar haar typische vrouwelijke taak: het hart van de beweging te zijn en een steun voor de man, vooral als die zou gaan twijfelen of wankelen.
Heel deze visie vinden we erg mooi uitgedrukt in de tekst die Wies Moens schreef voor het lied der Vlaamse meisjes: het is de man die het huis van Vlaanderen bouwt en de vrouw die de tinnen kroont met eeuwig bloeiende mei. De man is geroepen voor de strijd, de vrouw voor het mild ontfermen.
Zelfs als nieuwe mogelijkheden voor de vrouw worden opengesteld, meer ontwikkeling, meer kennis van de Vlaamse problematiek, zelfs hogere studies, dan is de ultieme motivering dat deze nieuwe verworvenheden haar in staat zullen stellen de man beter te begrijpen en een geschikter opvoedster te zijn.
Zelden wordt de vrouw gezien of aangesproken in haar volledig menszijn, als een wezen dat voor zichzelf bestaat met een eigen bestemming en behoefte aan zelfrealisatie.
De vrouw uit het gelovige milieu heeft in die tijd ook zelf deze visie. Wat de leidsters van de beweging zeggen of schrijven verschilt maar weinig met wat Stracke, Dosfel, Moens, Verschaeve of Callewaert als verwachting uitspreken.
Daarmee is echter nog niet gezegd dat de Vlaamse Beweging niet heeft bijgedragen tot de bewustmaking van de vrouw. Binnen de kring die rond de vrouw, meestal met haar goedvinden, werd getrokken, heeft zich ondanks alles, een emancipatieproces voorgedaan. Het feit dat de traditionele vrouwenrol werd verruimd tot een eigen inbreng in de Vlaamse Beweging was al een vooruitgang. De vorming en de zelfvorming die in de Vlaamse meisjesbeweging door de jongeren zelf in handen werd genomen, samen met dat van het AKVS een uniek geval in de geschiedenis van de jeugdbeweging, verruimde het gezichtsveld van de vrouw en vergrootte haar zelfbewustzijn.
Ook politiek bleven de gevolgen niet uit. Al werden de leden zoveel mogelijk weggehouden van straatmanifestaties en werden in principe duidelijke politieke stellingnamen vermeden, toch zien we dat de Vlaamse meisjesbeweging in één of andere dringende aangelegenheid, zoals de actie voor amnestie, onvervaard kleur bekent en zich in de strijd gooit. Niemand heeft ook kunnen verhinderen dat de beweging steeds duidelijker naar het Vlaams nationalisme overhelde, evenwel zonder enkele binding met een partij.
In haar voortreffelijke studie over de Vlaamse meisjesbeweging zegt Hilde Verbanck: ‘Vanaf 1922 voltrok zich een toenemende radicalisering bij een deel van de flaminganten en vooral ook bij de studenten, waarmee de leidsters van de
| |
| |
Julia Putman (Zuster M. Hadewijch) (1901-1959).
Vlaamse meisjesbeweging zich verbonden voelden. Door de stuwing van enkele Westvlaamse bestuursleden werd de beweging via Gudrun gedreven naar een Vlaams-radicale stellingname in 1925. Van politieke onverschilligheid over politieke neutraliteit was men gekomen tot een ideologisch engagement’.
Wel is het waar dat dit engagement sterker was in de leiding van de beweging en de redactie van Gudrun, het orgaan van de beweging, dan in sommige afdelingen die regelmatig, o.m. door Julia Putman moesten worden aangespoord, om zich strijdlustiger op te stellen. Er waren heel wat meningsverschillen, ontslagen en verzoeningsprocedures, maar in grote trekken was het streefdoel van de beweging ‘de zelfstandigheid van ons éne vaderland Vlaanderen’ zoals Julia Putman in 1925 op de landdag te Brugge verklaarde.
Deze politieke bewustwording werd door de voormannen van de Vlaamse Beweging gezien als een ‘kwaliteit’ die de vrouw zou helpen de mannen te steunen in hun strijd, door te waken over het Vlaams familieleven, zoals op dezelfde landdag werd verklaard. Deze zorg was anderzijds wel gegrond. Wat mannen in de Vlaamse Beweging bevochten hadden, is generaties lang verzwakt of te niet gedaan door vrouwen die in het gezin hun fransgezinde ideeën vooral bij de dochters bleven doordrukken. Dat de Vlaamse Beweging zo dikwijls van voor af aan moest beginnen is voor een groot deel de schuld geweest van de vrouwen uit de burgerij en de middengroepen die op school een volledig verfranste opvoeding hadden gekregen.
Ook uit deze verfranste scholen zijn vlaamsgezinde vrouwen gekomen. Overal in de Vlaamse Beweging ontmoeten we hetzelfde fenomeen van sterke consequente overtuigingen die gegroeid zijn uit de persoonlijke ervaring van het onrecht dat de Nederlandse taal en cultuur wordt aangedaan. Over het algemeen echter is het verfranste meisjesonderwijs noodlottig geweest voor de Vlaamse Beweging, te meer omdat de invloed van de vrouw zich in die tijd overwegend op het gezin concentreerde. Ze kon er systematisch afbreken wat in de ruimere samenleving door de man werd opgebouwd. Niet zonder reden hebben Rodenbach en Conscience en zovele anderen na hen deze overmacht van de vrouw, die volledig van haar volk was vervreemd, gehekeld, soms zelfs met enige overdrijving.
Gelukkig hebben enkele vlaamsbewuste vrouwen en mannen niet op de taalwetten gewacht om bestaande vrije meisjesscholen te vernederlandsen of totaal nieuwe scholen voor middelbaar of hoger onderwijs op te richten. Ze werden hierin gesteund door eminente pedagogen die het principe streektaal-voertaal op wetenschappelijke gronden verdedigden en niet het minst door de opkomende Vlaamse meisjesbeweging vóór en na de oorlog 1914-1918.
Reeds in 1912 stichtte Marie-Elisabeth Belpaire te Antwerpen een Vlaamse middelbare
| |
| |
Marie-Elisabeth Belpaire (1853-1948).
school voor meisjes, door leken bestuurd. In 1920 zien we Lieven Gevaert de maatschappij Lutgardia oprichten met een volledige Vlaamse humaniora met een grieks-latijnse afdeling. In 1911 ging Marie-Elisabeth Belpaire over tot de stichting van de Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen die een belangrijke rol zal spelen in de Vlaamse meisjesbeweging.
Van haar kant vernederlandste Zuster Maria Jozefa in het H. Graf-Instituut te Turnhout het lager en middelbaar onderwijs en richtte ze de eerste Vlaamse middelbare normaalschool op. Ook in Kortrijk en Tielt liepen een tiental jaren later bekende scholen op de taalwet van 1932 vooruit door hun onderwjs op alle niveaus te vernederlandsen.
Wat deze scholen en meestal ook hun stichters voor de bewustmaking van de Vlaamse jonge vrouwen hebben betekend, hoeft niet bewezen te worden. Vooruitstrevende ideeën op gebied van emancipatie hebben ze er misschien niet meegekregen, maar emanciperend heeft dit milieu voor velen, waaronder bekende namen, zonder twijfel gewerkt.
Een voorbeeld van die bivalentie is de Hogeschool voor Vrouwen in Antwerpen geweest. Marie-Elisabeth Belpaire wilde met deze instelling, in navolging van het collegesysteem van Oxford, een eigen college creëren voor jonge meisjes voor wie ‘traditie en voornaamheid, culturele vorming en schoonmenselijkheid de sieraden zouden zijn’. Het ideaal was, volgens de bekende Vlaamse jezuïet Leonce Reypens, lid van het Ruusbroecgenootschap, dat van een echt vrouwelijk bezielend humanisme. Newmans Idea of University was aan deze opvatting niet vreemd. De roeping van de vrouw was volgens L. Reypens ‘het reële of geestelijke moederschap in al diens wijdvertakte realiseringen in gezin en maatschappij’.
We herkennen hier de ideeën die Gertrud van Lefort in Die Ewige Frau meesterlijk uiteenzet en waarin de betekenis van de vrouw wordt aangegeven vanuit haar symbolische plaats.
Ideeën die een tijdlang voorbijgestreefd leken, maar die op dit ogenblik in teksten van Suzanne Lilar, Anna Stassinopoulos, Evelyne Sullerot en Roger Garaudy een echo vinden, waar ze suggereren dat man en vrouw, nadat ze hun fundamentele gelijkheid in verhoudingen en structuren uit hebben gebouwd zich van daar af over hun verschillen zouden kunnen bezinnen.
Een andere vrouw die op de jonge Hogeschool voor Vrouwen een eigen stempel heeft gedrukt, is de eerste directrice Margriet Baers geweest. Ze was een van de eerste Vlaamse vrouwen die een doctorstitel behaalde te Freiburg in Zwitserland. In haar doctoraatsthesis over La Culture intégrale et la Spécialisation verdedigde ze het belang van de algemene vorming naast de specialisatie en als basis ervan. Een idee waaraan de school zolang mogelijk is trouw gebleven. In de geschiedenis van het hoger onderwijs voor de vrouw heeft deze stichting van M.E. Belpaire slechts een relatief belang, maar
| |
| |
Zuster Maria-Jozefa (1883-1961).
haar geschiedenis, vooral die van haar zeer actieve studentenbond is nauw verweven met die van de Vlaamse meisjesbeweging. Een aantal van de meest bekende vrouwen uit de Vlaamse Beweging waren oud-studenten van de Hogeschool: Angela Dosfel-Tysmans, Maria Pilvan Gastel, Maria van den Heuvel-Brughman, Martha van de Walle, Mia Couteele-Cappuyns, Magda Gravez-Haeghen, Maria de Lannoy.
Later zullen andere oud-studenten waaronder Maria Rosseels, Tilly Stuckens en Maria de Leebeeck meer uitgesproken actief zijn in de emancipatiebeweging.
Bij de vrijzinnige (d.w.z. de niet-confessionele) flaminganten is er nooit een sterk gestructureerde meisjes- of vrouwenbeweging geweest. Kleinere, actieve groepen hebben echter in de Vlaamse Beweging een belangrijke rol gespeeld. Zo was er al vóór de oorlog 1914-1918 de Johanna de Woudekring te Oostende, de Helena Swarthkring te Gent en de Vlaamse meisjesstudiekring te Antwerpen, die zich later de meisjesstudiekring ‘Wij willen’ zou noemen. De twee laatste kringen werkten in de eerste jaren nauw samen met de Vlaamse studiebonden van het officieel middelbaar onderwijs voor jongens. Meer dan eens kwamen deze meisjesbonden in conflict met de schooldirectie. Met hun activiteiten, vooral vergaderingen, jeugdcongressen en betogingen, gingen ze tot in 1923, behalve tijdens de oorlog, ongestoord verder. Het is tijdens een van die betogingen, in Antwerpen, dat op 11 juli 1920, de student Herman van den Reeck werd doodgeschoten. Anna Mortelmans, activiste en voorzitster van de meisjesstudiekring, intussen waren ook volwassen vrouwen lid van de kring, hield op de begrafenis van Van den Reeck een afscheidsrede en schreef over hem een artikel in het dagblad Ons Vaderland.
Het is moeilijk te achterhalen of de emancipatiegedachte in het vrijzinnige flamingantische milieu een sterkere aanhang vond dan in de katholieke sector van de Vlaamse Beweging. De vrijzinnige vrouw stond uiteraard minder onder ideologische druk voor wat haar z.g. vrouwelijke en moederlijke roeping betrof. Toch bestonden ook in vrijzinnige kringen diepgewortelde vooroordelen tegenover de vrouw en haar intrede in het maatschappelijke leven. Die vooroordelen, zegt Denise de Weerdt, leiden een taai bestaan zowel in progressieve als in reactionaire milieus, zowel bij mannen als bij vrouwen.
In de vrijzinnige studentenbeweging aan de universiteit speelde de vrouw al evenmin een rol als in de katholieke Vlaamse studentenbeweging. In ieder geval wordt ze in de nog ‘versprokkelde’ geschiedenis van die beweging zelden of niet genoemd, ook niet nadat vanaf 1918 steeds meer meisjes aan de universiteit gingen studeren.
Het staat vast dat in de vrijzinnige tak van de Vlaamse Beweging enkele strijdlustige Vlaamse vrouwen moedig opkwamen voor de rechten van de vrouw, ofwel door hun politieke of andere activiteiten bewezen dat ze zichzelf als geëmancipeerde vrouwen
| |
| |
Margriet Baers (1889-1922).
beschouwden. Dat laatste type vrouwen vinden we ook in andere kringen van de Vlaamse Beweging terug.
Roza de Guchtenaere, waarschijnlijk de grootste vrouwenfiguur uit de Vlaamse Beweging was een overtuigde feministe. Wel distancieerde ze zich van de suffragettenbeweging. Ze stond te dicht bij het volk om niet te beseffen dat de lotsverbetering van de vrouw in Vlaanderen vóór de Eerste Wereldoorlog er in de eerste plaats in bestond de arbeidsters uit hun ellendige werkomstandigheden te bevrijden. Deze dominerende sociale zorg belette haar echter niet op te komen voor de volledige gelijkberechtiging van de vrouw. Ze onderhield uitstekende contacten met de buitenlandse vrouwenbeweging. Ze trad op in Londen voor een vergadering van feministen.
In het uitstekende portret dat Lieve Baert in de brochure van de Federatie Vlaamse Vrouwengroepen Vrouwen in de Vlaamse Beweging van Roza de Guchtenaere schetst, blijkt dat deze op die Londense bijeenkomst moest optreden na een Franse vrouw die in haar eigen taal een betoog hield en fel werd toegejuicht. Roza besloot hetzelfde te doen, ze sprak in het Nederlands maar het werd voor haar een even grote teleurstelling als voor het publiek. Heel haar leven zal deze Vlaamse vrouw tussen haar drukke bezigheden in, als lerares aan het Gentse meisjeslyceum, later als directrice van de middelbare normaalschool te Laken, haar medewerking aan dagbladen en tijdschriften, haar sociaal-pedagogisch werk in de Gentse Vrouwenbond, haar bestuursmandaat in het Algemeen Nederlands Verbond en nog zoveel meer, toch nog de tijd vinden om over activisme en feminisme een hele reeks hooggewaardeerde voordrachten te houden. In 1910 sprak ze voor studenten uit Nederland en Vlaanderen over De Vrouw in het Hoger Onderwijs. Opvallend is dat Roza de Guchtenaere die als activiste werd veroordeeld in 1919 en die anderzijds geen twijfel liet bestaan over haar vrijzinnigheid, door alle kringen van de Vlaamse Beweging werd hooggeacht, ook de erg gematigde Belgisch-gezinde, en de uitgesproken katholieke. Angela Dosfel en Borms spraken op haar begrafenis. Zoals Lieve Baert zegt: ‘Al wat naam had in Vlaanderen, ook de burgemeesters van Gent, Ledeberg en Sint-Amandsberg, begeleidden haar naar haar laatste rustplaats op het gemeentekerkhof van Gent’.
Het vanzelfsprekende samengaan van Vlaamse en feministische overtuiging en de ononderbroken inzet, zowel voor de Vlaamse ontvoogdingsstrijd als voor de emancipatiebeweging, zoals in het geval van Roza de Guchtenaere, is een unicum in de Vlaamse Beweging, ook in het vrijzinnige kamp.
Voor andere vrouwen zoals Anna Mortelmans, eveneens vrijzinnig, activiste en lerares, was de Vlaamse Beweging in ieder geval een springplank naar een nog ruimer engagement. Anna Mortelmans zette zich in zowel voor het herstel van de Antwerpse
| |
| |
Maria Rosseels (o1916).
Anna Mortelmans (1893-1957).
haven na de Eerste Wereldoorlog als voor de vredesactie en amnestie. Ze stichtte het Vrouwenfront en was kandidate op de lijst van de Frontpartij. Van haar wordt gezegd dat ze in Antwerpen een zelfde rol vervulde als Roza de Guchtenaere in Gent.
Ook sommige vrouwen uit de katholieke Vlaamse vrouwenbeweging hebben zich gemanifesteerd als vrouwen met een ruime algemene belangstelling en groot redenaarstalent. Dingen die men in die tijd allerminst van de vrouw verwachtte. We noemen slechts Angela Dosfel-Tysmans, Maria Pil-van Gastel en Colomba Thiel.
Angela Dosfel was de eerste die een geschiedenis van de katholieke Vlaamse meisjesbeweging schreef. Ze werd voorzitster van de Katholieke Vlaamse Landsbond, was hoofdredactrice van Gudrun en had lange tijd de leiding van het tijdschrift Jong Dietsland. Ze was een vertrouwensfiguur in de Vlaamse Beweging, men heeft haar zelfs de ‘landsvrouwe’ genoemd. Ze was geen feministe maar gedroeg zich als een zelfstandige, vrijgevochten vrouw.
Hetzelfde kan worden gezegd van haar medewerkster Maria van den Heuvel-Brughman, evenals Angela Dosfel een geliefde spreekster op congressen en landdagen en een vrouw met een ongewoon organisatietalent.
Ook Colomba Thiel was van uit de Vlaamse vrouwenbeweging in de administratie van een hele reeks Vlaamse organisaties en initiatieven terecht gekomen en werkte zich op tot een onovertroffen medewerkster.
De vrouw met de meeste internationale uitstraling is Maria Pil-van Gastel geweest. Ze was lerares en later een van de eerste studenten en tevens alom bekende studentenleidster aan de Hogeschool voor Vrouwen. Als Rode-Kruisvrijwilligster belandde ze eerst in Engeland in 1914 en daarna in de Verenigde Staten waar ze studeerde aan de universiteit van Berkeley en romaanse talen doceerde. Ze hield voordrachten over de oorlogssituatie in het bezette België, kreeg een Amerikaanse onderscheiding en sprak als eerste vrouw, door bemiddeling van een Amerikaanse emancipatebeweging in het parlement te Washington. Na de oorlog organiseerde ze in Antwerpen de eerste amnestiebetoging
| |
| |
Roza de Guchtenaere (1875-1942).
Angela Dosfel-Tysmans (o1890).
en was, overigens zonder succes, kandidate op de lijst van de Vlaamse nationalisten in 1929. Ze kreeg in 1964 voor een door haar uitgewerkt heropvoedingssysteem de Visser-Neerlandiaprijs. Toen deze uitgesproken feministe een tweede, ditmaal serieuze kans werd geboden om in de politiek te gaan weigerde ze om familieredenen.
Odile Marechal-van den Berghe was met meer politieke ambitie bezield. Ze kwam als Vlaamse nationaliste tijdens de kiesstrijd voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1921 te Brugge op voor het stemrecht van de vrouw. Ze werd gemeenteraadslid, later provincieraadslid en Senator. In al deze ambten was ze bijzonder actief. Haar tussenkomsten in de debatten maakten indruk. Voor alle problemen interesseerde ze zich. Uiteraard voor het Vlaamse probleem en voor amnestie, maar evengoed voor algemene economische en sociale problemen. Nooit liet ze zich verleiden om, zoals zovele vrouwen in de politiek zich tot de huis-, tuin- en keukenproblemen te beperken. Ondanks deze instelling verklaart ze in 1943 op een landdag van Vrouw en Volk dat politiek optreden voor de vrouw uitzonderlijk moet blijven en dat voor haar in het algemeen in de eerste plaats een sociale en culturele taak is weggelegd. Een contradictie tussen theorie en leven die we vaker bij vrouwen in die tijd constateren.
Deze bekende en minder bekende vrouwen leveren allerminst het bewijs dat de vrouw in de Vlaamse Beweging een rol van betekenis heeft gespeeld. Wel leren ze ons dat de vrouw die zich waagt in de vrijheidsbeweging van een volk, de kansen op zelfrealisatie vergroot, althans voor zichzelf.
Ook voor de honderden die nooit in de publieke belangstelling kwamen omdat ze op een meer verborgen manier in de Vlaamse Beweging actief waren, geldt deze constatering.
In de Vlaamse Beweging zelf is over het algemeen geen emancipatietendens aanwezig. Een uitzondering op die regel echter is het verkiezingsprogramma van het Vlaamse Front van 1921 waarin het vrouwenstemrecht voorkomt en zelfs gelijk loon voor gelijk werk voor mannen en
| |
| |
Maria Pil-van Gastel (1892-1980).
Odile Marechal-van den Berghe (1881-1956).
vrouwen, overigens een, ook in alle andere opzichten, vooruitstrevend programma.
In alle andere partijprogramma's is de inwilliging van zelfs de meest elementaire vrouweneisen veel meer een kwestie van electoraal belang dan de bedoeling de vrouw recht te laten wedervaren.
Toch lijkt het verantwoord te beweren dat de Vlaamse Beweging, in haar geheel beschouwd, meer ongewild dan gewild, bijgedragen heeft tot de politieke en maatschappelijke bewustwording van de vrouw.
Uit de Vlaamse Beweging zijn vrouwen gegroeid die een beeld van zelfstandigheid, evenwicht en sereniteit vertoonden dat nu nog model zou kunnen staan voor de geëmancipeerde vrouw.
Vaak hebben we gezien dat vrouwen die zich inzetten voor de Vlaamse ontvoogdingsstrijd het bij de traditionele uitspraken over de bestemming van de vrouw hielden terwijl ze in hun eigen leven al lang deze beperking hadden afgewezen. M.-E. Belpaire die men de moeder van de Vlaamse Beweging heeft genoemd, kon wel een hele reeks bezwaren uiten tegen het opkomende feminisme en zich daarvoor baseren op wat ze de meerwaarde van de vrouw noemde. ‘Het zal de vrouw,’ zo zegt ze, ‘vrijer maken, onafhankelijker, haar uiterlijk aanzien vermeerderen. Ze zal bijna op gelijke voet staan met de man’... ‘Eerder is mijn opvatting, mijn ideaal van de vrouw zo verheven dat ik voor haar een vermindering zou vrezen moest zij dezelfde bekommernissen, dezelfde bezigheden delen van de man’. Dat was inderdaad haar diepste overtuiging. Maar diezelfde vrouw zal zich een soliede reputatie verwerven in de mannenwereld van haar tijd, ze zal zich scharen achter de feministische ideeën van Louise van den Plas en zich, met de door haar gestichte Constance Teichmanbond, inzetten voor het vrouwenstemrecht. Ze zal optreden tegen Kardinaal Mercier, werkend lid worden van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letterkunde en door heel haar leven bewijzen dat een vrouw als ze gelijke kansen krijgt in niets hoeft onder te doen voor de man en dat het gevaar om doordoor haar vrouwelijkheid te verliezen denkbeeldig is.
| |
| |
Ook in de Vlaamse sociale beweging zijn er vrouwen geweest die, zoals bijvoorbeeld Maria Baers, in hun eigen leven dingen gerealiseerd hebben die verder gingen dan het beeld van de vrouw dat hen voor ogen stond.
Hetzelfde geldt, op een ander niveau, voor de doorsnee medestrijdsters in de Vlaamse Beweging. Het waren doorgaans mondige vrouwen, zo zelfstandig als het in hun tijd maar enigszins mogelijk was. Als ze in deze tijd hadden geleefd dan zouden ze een andere taal hebben gesproken en anders zijn uitgegroeid. Maar tegen de achtergrond van hun tijd verschijnen ze als sterke vrouwen, vrouwen van betekenis, waaraan later, op het gebied van de emancipatie meer strijdbare vrouwen zich hebben opgetrokken.
|
|