Over de romaanse kerken in de Nederlanden.
In 1975 verscheen de eerste uitgave van het boek van prof. dr. E.H. ter Kuile De romaanse kerkbouwkunst in de Nederlanden, in 1982 zag een bijgewerkte tweede druk het licht.
Prof. Ter Kuile, die wij jaren geleden op de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in Den Haag hebben leren kennen, heeft niet enkel talrijke publikaties op het gebied van de architectuurgeschiedenis op zijn naam staan, maar eveneens vijf delen van de Nederlandse monumentenbeschrijving.
Zijn hier voorliggend boek over de Romaanse kerkelijke bouwkunst in Nederland en België heeft een voorganger gekend in het werk dat prof. dr. kanunnik R. Lemaire in 1952 (2e uitgave in 1954 bij het Davidsfonds) over de Romaanse bouwkunst in de Nederlanden schreef, maar waarin de Noordelijke Nederlanden nogal stiefmoederlijk behandeld werden. Voor het huidige Nederland had Ter Kuile als basis zijn eigen studie in het eerste deel van Duizend jaar bouwen in Nederland (1948) en in het boek van prof. dr. M. Ozinga uit 1949. Voor België bestaan overzichtelijke studies van prof. dr. S. Leurs, prof. dr. S. Brigode en A. Courtens. Daarnaast zijn er verscheidene werken die de Romaanse kunst in een provincie (bijv. West-Vlaanderen) of in een streek (bijv. het Maasland) behandelen.
In een kort eerste hoofdstuk behandelt Ter Kuile de zes imitaties in de Nederlanden van de in 800 ingewijde Dom te Aken, waarvan de Brugse Sint-Donaaskerk wel de getrouwste kopie was.
In de twee volgende hoofdstukken, die meer dan de helft van het boek innemen, wordt de architectuur in het bisdom Luik bestudeerd, waarbij de niet-gewelfde en de overwelfde kerken afzonderlijk behandeld worden. Dat de Romaanse kerkelijke bouwkunst in dit bisdom zo uitvoerig beschreven wordt, is niet zo uitzonderlijk als we bedenken welke belangrijke kerken zich in Luik, Maastricht, Nijvel, Roermond, Sint-Truiden en Lobbes bevinden.
Na het Maasland komt het Scheldegebied aan bod in het hoofdstuk waarin de bisdommen Kamerijk, Doornik en Terwaan behandeld worden. In deze bisdommen zijn de bekendste voorbeelden te vinden in Doornik, Zinnik, Gent en Brugge. De op blz. 122 vermelde gangcrypte van Aubechies, ‘ongetwijfeld de kleinste van de Nederlanden’, is nu qua grootte onttroond door de nog kleinere crypte (binnenwerk 6 × 1,30 m) in de Sint-Martinuskerk te Haringe (gemeente Poperinge), die na onze opgraving uit 1976, in 1980 opnieuw overwelfd werd.
Het laatste hoofdstuk behandelt het bisdom Utrecht, waarin de belangrijke Romaanse kerken in Utrecht en Deventer gelegen zijn.
Na deze hoofdstukken waarin de kerken a.h.w. als kleine monografieën beschreven zijn, hadden wij eigenlijk een overzichtelijk hoofdstuk verwacht met de ontwikkelingsgeschiedenis vanaf de Karolingische tot de Laat-Romaanse architectuur.
De Romaanse beeldhouwkunst en schilderkunst komen o.i. te weinig aan bod, twee kunsttakken die nochtans van essentieel belang zijn in de Romaanse bouwkunst. Op blz. 94 schrijft Ter Kuile dan ook terecht dat ‘de kleur een onmisbaar complement was van de Romaanse vorm’. Op verscheidene plaatsen wijst hij ten andere op de zware fout die men maakt als men de bepleistering verwijdert en de natuursteen zichtbaar laat (blz. 37: Nijvel, blz. 113: refectorium St.-Baafsabdij te Gent, blz. 116: Sint-Basiliuskapel te Brugge).
Detailopmerkingen doen geen afberuk aan de waarde van het boek van prof. Ter Kuile, en men mag veilig aannemen dat zijn boek voor lange tijd een basis zal blijven voor al wie de Romaanse kerkbouwkunst in de Nederlanden zal bestuderen.
Luc Devliegher / Brugge.
E. ter Kuile, De romaanse kerkbouwkunst in de Nederlanden, De Walburg Pers, Zutphen, 1982 (2e druk).