Menselijk gedrag in crisistijd. De verklaring van Helmut Gaus.
Dat er een verband bestaat tussen het fenomeen van de economische crisis en de radicalisering van het politieke leven, de vreemdelingenhaat of een hang naar het verleden, wordt al een tijd als vaststaand aanzien, een overtuiging die verder gaat dan de vaststelling van een eventueel (toevallige) simultaneïteit. Om na te gaan welke causaliteit dit verband moet verklaren, heeft de Gentse hoogleraar Helmut Gaus een hypothese ontwikkeld in zijn boekje Menselijk gedrag tijdens langdurige economische recessies, die hij heel nadrukkelijk als ‘een schets’ naar voren schuift, en waarvoor verdere toetsing via verificatie of falsificatie de nodige verfijning moet brengen.
Aangezien een economsche crisis uiteraard in essentie een sociaal-economisch fenomeen is, onderzoekt Gaus eigenlijk de invloed van de wijzigingen van dit fenomeen op het menselijke gedrag. Er zijn ongetwijfeld nog andere factoren die hierop inspelen, sociologische of culturele bijvoorbeeld, maar die vallen buiten het bestek van dit boek. Gaus hanteert als basis voor zijn studie de Kondratieff, zijnde een curve die de evolutie van de groothandelsprijzen weergeeft, maar die merkwaardig genoeg zo goed als volledig samenvalt met de op- en neergaande evolutie van de economische conjunctuur en, even merkwaardig, altijd ongeveer even lang is, namelijk 50 jaar, zodat er in een tijdspanne van één eeuw altijd twee opgaande en twee neergaande conjunctuurbewegingen voorkomen. Aan de andere kant is er dan het menselijke gedrag (voor welke partijen wordt er gestemd, welke opvoedingsmethoden zijn in zwang, welk is de maatschappelijke positie van de vrouw, welke kunst geniet veel waardering, en dergelijke), dat Gaus voornamelijk in zijn alledaagsheid bestudeert, omdat het slechts op dit niveau is dat crisisgedrag waarvan politiek, cultureel, religieus of ander gedrag slechts emanaties zijn, in zijn totaliteit kan worden beschouwd.
Het kernbegrip in het crisisgedrag (als bindteken tussen de crisis en allerlei gedragsvormen) is angst, die voortvloeit uit een sterk ervaren gevoel van onzekerheid. De levensruimte, zowel geografisch als in de tijd, waarin het individu zich kan bewegen wordt steeds enger: wie weet of hij morgen (of binnen twee jaar) nog een job en dus een inkomen zal hebben? Plannen voor de toekomst wordt dus steeds moeilijker. Hieruit resulteert een verlies aan greep op de omringende wereld, en dus een verlies aan zelfvertrouwen (het individu is niet bij machte er iets aan te doen). Tevens moet de rationaliteit het afleggen tegen de emotionaliteit, aangezien redelijk handelen ook al niet meer efficiënt lijkt.
Als gevolg daarvan gaat het individu allerlei compenserende gedragingen ontwikkelen om dit gevoel van onmacht weg te werken. Op het politieke vlak wordt men sneller geneigd autoritair bestuur te aanvaarden, omdat de democratie (d.i. inspraak van het nu machteloos ervaren individu en rationeel overleg) blijkbaar heeft gefaald. Men zoekt andere zekerheden: bij een charismatische leidersfiguur en in geestelijke waarden, want materiële