Publikaties
‘De Keien van de Wetstraat.’
‘... een onthullend boek over de achterzijde van de politieke besluitvorming. Belangrijke politieke momenten van de jongste tien jaar werden erin beschreven, niet zoals de buitenwereld ze zag, maar hoe de politici, industriëlen en ook de auteur ze echt beleefd hebben.’ Einde citaat.
Zo'n boek objectief bespreken is voor ondergetekende een bijna onmogelijke opdracht, ook al omdat sommigen beweren dat objectiviteit niet bestaat. Maar afgezien daarvan is objectiviteit hier moeilijk, omdat ondergetekende zelf sinds ruim tien jaar beroepshalve vrijwel dagelijks over de ‘straat’-keien van diezelfde Wetstraat loopt, omdat ondergetekende als politiek verslaggever de beschreven ‘belangrijke politieke momenten’ van zeer nabij heeft meegemaakt, maar bovendien gaat het hier om een boek van een collega die op hem persoonlijk een sterke indruk naliet door zijn journalistieke aanpak van de RTT-affaire of de zaak Baudrin, waarvan hij trouwens de zeer bittere nasleep (het overlijden van Bell patroon Pepermans) beschrijft in zijn boek. Genoeg redenen dus om deze bespreking met de nodige omzichtigheid te lezen.
Hugo de Ridder kwam in 1966 bij het dagblad De Standaard, nadat hij de politieke wereld van zeer nabij had leren kennen bij het Instituut voor Documentatie, een soort christendemocratisch persbureau en nadien als secretaris van Leo Tindemans, toen nog gewoon volksvertegenwoordiger. Kortom, toen hij op de politieke redactie van De Standaard arriveerde, wist De Ridder al heel goed wat er in onze politieke wereld te koop was, en vooral wat er niet te koop was. Wie collega De Ridder in De Standaard volgt, zal zeker niet de indruk hebben dat hij van die extra-kennis ook extra gebruik maakt. Hij gaf overigens zelf toe in een interview met het weekblad Knack dat sommigen hem een ‘sfinks’ noemen. Op dat punt geeft het boek in ieder geval voldoening: De Ridder laat zeer uitvoerig weten wie hij is, wat zijn antecendenten zijn, maar zelfs zijn uitdrukkelijke openheid over zichzelf is gelimiteerd: ‘Al wat ik kon schrijven op dit moment, heb ik geschreven.’ zo concludeert hij in het geciteerde interview. En dat is dan ook in één zin samengevat de grootste kritiek op dit boek: men voelt op vrijwel elke bladzijde dat De Ridder meer weet, meer kan schrijven. Maar nogmaals, ik ben in dit geval wellicht een zeer subjectief criticus. Zo zou men hier één vraag willen stellen. Ten tijde van de zaak Baudrin werd hij door een niet onbelangrijke katholieke zuil vriendelijk verzocht niet al te hard door te drukken, teneinde bepaalde belangen niet in het gedrang te brengen. Graag had ik daar, tien jaar later, wat meer over gelezen.
Maar met dit strikt persoonlijke voorbehoud voor ogen, blijft het boek van De Ridder meer dan warm aanbevolen lectuur voor al wie een klein beetje beter wegwijs wil worden in ons Wetstraatwereldje, dat inderdaad op een steeds grotere afstand staat van wat leeft bij de ‘man in de straat’.
De behandelde thema's zijn zeer uiteenlopend. Zo wordt uitvoerig ingegaan op de rol van de Koning in de politieke besluitvorming, wordt aan de hand van enkele frappante voorbeelden aangetoond dat sterke figuren en toevallige omstandigheden soms een zeer grote rol kunnen spelen in de politieke besluitvorming (iets waarover ook prof. Vandeputte het heeft in zijn boekje Een machteloos minister) en uiteraard ook de rol van de pers, zoals ook de rol van de kabinetten.
Vier grote dossiers worden wat ruimer behandeld: de zaak van de valse Simonet-brieven van