in hij verschillende ‘conservatieve’ elementen aanstipt. In een bijdrage over ‘Volkstheater en engagement in het werk van Franz Xavier Kroetz’ geeft Gunther Sergooris een duidelijk beeld van de ontwikkeling van deze auteur. Uitgaande van het voorbeeld van Odön von Horvath schreef Kroetz aanvankelijk volksstukken die een statisch beeld ophangen van door de maatschappelijke verhoudingen verdwaasde en gedetermineerde mensen. In zijn latere werk bouwt hij een dialectische evolutie in die een mogelijkheid tot verandering inhoudt.
Eric Rinckhout behandelt ‘Drie schapen in wolfskleren’: Ward Ruyslincks De krekelput, Tone Brulins De Honden en René Verheezens De Caraïbische Zee. De auteur heeft bewust drie stukken gekozen die zich op het eerste gezicht aandienen als maatschappij-kritisch maar die eigenlijk een zeer pessimistische uitzichtloze visie blijken te bevatten. Deze conclusie lijkt me nogal voorspelbaar maar dat belet niet dat de lezer hier interessante analyses vooral van De krekelput aangeboden krijgt. Niet echt bewezen acht ik het besluit dat precies door het gebruik dat de drie behandelde auteurs van de gesloten dramavorm maken, elk perspectief of elke evolutie wordt uitgesloten.
Een interessante, explorerende bijdrage in het boek is Marianne van Kerkhovens studie over ‘Het personage als vorm en als uitdrukking van de emotionaliteit’ De vooraf geschetste maatschappelijke context sluit nauw aan bij de inleidende bijdrage van Dina van Berlaer-Hellemans. Ook hier wordt gewezen op het gevaar van de recupererende kracht van de consumptiemaatschappij. Enerzijds is er terecht kritiek geleverd op het vroegere vormingstheater waarin de persoonlijke problematiek altijd moest wijken voor algemene, politieke kwesties maar anderzijds ‘is er de globale evolutie van het terecht verguisde maatschappelijk bestel naar een gealiëneerde, maar veel omvattende aandacht... voor het emotionele, het persoonlijke, het irrationele enz.’ (p. 141). De auteur wil het gebruik van het personage, ongetwijfeld een der meest emotioneel geladen elementen in het theater, ook vanuit het standpunt van het theater zelf bekijken. De ‘mimesis’ waarop het theater gebaseerd is, voltrekt zich ergens tussen de realiteit en het imaginaire. In de loop van de geschiedenis slaat de slinger nu eens in de ene, dan weer in de andere richting door, maar deze koerswijzigingen verraden ook ‘een gewijzigde maatschappelijke houding t.o.v. de realiteit en het ervan afgeleide spel (...). In de moderne kunst krijgt de aandacht voor de realiteit niet de vorm van een nauwgezette imitatie, maar poogt men de realiteit zelf op de scène te brengen (cf. het documentaire theater, cf. de experimenten van Boal enz.) (pp. 143-144). Dit weerspiegelt volgens Marianne van Kerkhoven de huidige behoefte aan democratisering maar ook de verwarring tussen illusie en werkelijkheid die in onze maatschappij leeft. Het vormingstheater is een uitgesproken acteurstheater zodat het personage, meer dan bijvoorbeeld de toneeltekst of het regisseursconcept de theaterproduktie zal structureren. Nu de emotionaliteit meer op de voorgrond treedt zal dus de eigen
emotionaliteit van de acteur tot uitdrukking gebracht worden. Het ontbreken van een objectiverend element tussen de eigen emotionaliteit en de artistieke expressie ervan, trivialiseert echter de emotionele problematiek (cf. p. 146).
De open, vaak collage-achtige vorm van het drama die thans in het theater domineert, beantwoordt volgens Marianne van Kerkhoven aan het totaal verbrokkelde wereldbeeld van de hedendaagse mens. Vermits de fabel niet langer als eenheidscheppend element fungeert, kan het personage deze taak in aanzienlijke mate overnemen. Het is niet toevallig, zo schrijft de auteur, ‘dat in een akteurstheater als het vormingstheater, na het wegvallen van een allesomvattend ideologisch wereldbeeld, het personage als objektivering in het artistieke proces aan aandacht wint’. De huidige belangstelling voor het personage is enerzijds ‘een zoeken naar hertheatralisering, naar een grotere rijkdom in de vertoning...; anderzijds is deze aandacht een zoeken naar andere middelen, die de “discours politique” kunnen vervangen en waardoor toch een vooropgestelde betekenis(vorming) aan het publiek kan meegegeven worden’ (pp. 150-152).
Na deze theoretische overwegingen onderzoekt Marianne van Kerkhoven dan de rol van de personages en de emotionaliteit in Roza vertrekt, een produktie van Het Trojaanse Paard en in De Herkuls van de Nieuwe Scène.
Het politieke theater heeft je hart nodig is een interessante publikatie die een kernprobleem van het hedendaagse vormingstoneel in al zijn aspecten en in een brede context behandelt. Ik heb in deze bespreking nog niet vermeld dat hier ook bijdragen opgenomen zijn over Point Judith van The Wooster Group, Het Laxeermiddel (Feydeau) door De Mannen van den Dam, over Hebbels Maria Magdalene en Jan Decortes produktie van dit stuk, evenals een tweeluik over jeugdtheater. Dat bewijst dat dit boek niet alleen theoretische beschouwingen brengt maar ook direct aansluit bij wat er in het hedendaagse theater leeft.
Jozef de Vos.
Het politieke theater heeft je hart nodig. Het theater tussen emotionele werking en politieke werkelijkheid, ed. Dina van Berlaer-Hellemans, Marianne van Kerkhoven en Luk van den Dries, Soethoudt, Antwerpen, 1982, 344 pp.