voudig geformuleerd kan worden, zegt Zima het ingewikkeld en met gebruikmaking van zoveel mogelijk vaktermen. In het algemeen is dit in de wetenschap die in gepopulariseerde vorm naar buiten wil treden al laakbaar, maar in een introducerend boekje is dit funest. Ik kan me ook niet helemaal aan de indruk onttrekken dat het vakjargon hier verbergt dat Zima zelf weinig nieuws te vertellen heeft.
Ook de titel is misleidend. Het brede veld dat beloofd wordt, literatuur en maatschappij, krimpt Zima in feite in tot één soort van literatuursociologie, nl. de dialectische (die niet geheel synoniem is met de marxistische, maar er in de praktijk dicht bij blijft). De andere soort, door Zima de empirische literatuursociologie genoemd, blijft geheel buiten beschouwing. Juist die tak kan meer houvast geven doordat het onderzoeksterrein d.m.v. feitelijk en cijfermatig onderzoek makkelijker en eenduidiger in kaart te brengen is (reacties op teksten, verkoopcijfers, uitleengegevens e.d.).
De dialectische literatuursociologie houdt zich vooral bezig met het ontwerpen van speculatieve en nauwelijks controleerbare theorieën over de relaties tussen teksten en maatschappij. Uit Zima's overzicht van de belangrijkste theoretici blijkt hoe glibberig dit terrein is als men er algemene uitspraken over doet. Bovendien zijn zulke uitspraken sterk gebonden aan de persoonlijke visies van de onderzoekers over maatschappij en politiek. Dat is geen gelukkig uitgangspunt bij het bedrijven van wetenschap. In de derde plaats heeft deze onderzoeksrichting weinig relevantie voor teksten die op dit moment verschijnen. Het is best interessant theorieën te ontwikkelen over het verband tussen wijzigingen in de maatschappij (bijvoorbeeld van een feodale structuur naar een burgerlijke) en veranderingen in literaire werken of literaire genres, maar voor hedendaagse lezers van hedendaagse teksten is deze informatie nutteloos. Op een vraag als: op welke wijze kunnen de methoden van de literatuursociologie nuttig en/of bruikbaar zijn bij het lezen, interpreteren en analyseren van bijvoorbeeld Hermans' Nooit meer slapen, krijgt de lezer geen antwoord.
Maar zelfs bij de theorieën die zich met veranderingen in literaire teksten uit het verleden bezig houden, is de bruikbaarheid discutabel. Een voorbeeld. Zima bespreekt Lukacs die realistische en naturalistische literatuur tracht te onderscheiden: ‘Wat is het verschil...? De naturalistische literatuur, waartoe niet alleen Zola's werk, maar ook de avant-gardestromingen worden gerekend, neemt genoegen met de weergave van geïsoleerde gebeurtenissen, feiten, handelingen of taaluitingen zonder deze in een samenhangend geheel te integreren. Het gaat om een esthetische weerspiegeling, die niet verder gaat dan het verschijnsel zelf, die niet tot het wezen doordringt...’ (p. 19). Dat Zola's werk en de avant-garde op één hoop worden gegooid met de term ‘naturalistisch’ is al ridicuul, maar het is werkelijk te dol te menen dat Zola's romans geïsoleerde gebeurtenissen weergeven of niet tot het wezen van de werkelijkheid doordringen. Waarschijnlijk heeft Lukacs met zijn normatieve esthetiek (het voorschrijven hoe literatuur zou moeten zijn en hoe men haar zou moeten lezen) een andere opvatting over het wezen der dingen.
Men ziet hier hoe gevaarlijk het terrein van de dialectische literatuursociologie is. Onderzoekers van deze tak raken snel verstrikt in ideologische uitspraken, in meningen over hoe literatuur en maatschappij er uit zouden moeten zien. Ze wijzen heel snel ideologische kritiek aan op de maatschappij in literaire teksten, terwijl we in feite meer over de meningen en vooroordelen van deze wetenschappers te weten komen dan over de literaire teksten in kwestie. Het is jammer dat Zima dit boekje op deze manier geschreven heeft. Juist nu bestaat er veel belangstelling voor de raakvlakken tussen literatuur en maatschappij. De receptietheorie die zich bezighoudt met de relatie tussen tekst en lezer via lezersreacties, recensies, verkoopcijfers e.d., kan veel steun gebruiken bij haar tijdrovende onderzoekingen, Een literatuursociologie die zich minder op de dialectiek richt en meer op de feiten en de empirie kan van groot belang zijn bij het doen van zinvolle en steekhoudende uitspraken over wat lezers in literatuur aantrekt en waarom. Zima heeft hier een kans gemist.
Ruud A.J. Kraayeveld.
Peter V. Zima, Literatuur en maatschappij. Inleiding in de literatuur- en tekstsociologie, Assen, 1981, 116 p.