Ons Erfdeel. Jaargang 26
(1983)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdMijn bewegen is tekenen met tijd, tot toekomst gestolde ruimte (Nic van Bruggen).Place des Vosges is de titel van de nieuwe dichtbundel van Nic van Bruggen pp (o1938)Ga naar eind(1) en tevens de titel van de sonnettencyclus waarmee de bundel begint. Dit Parijse plein, de vroegere Place Royale, gebouwd onder de regering van Hendrik IV (1605) en bekend als geboorteof verblijfplaats van beroemdheden als Mme de Sévigné, Richelieu, Victor Hugo en Théophile Gautier, krijgt in deze cyclus a.h.w. de rol van magisch vierkant toebedeeld. Tussen de vier arcades, ‘in het ervaren van het kwadraat’, ‘op de diagonalen van dood & liefhebben’, wordt de dichter met zichzelf geconfronteerd. In het historisch kader van de Place des Vosges worden verleden en heden, schoonheid en verval, nederlaag en trots, luister en ellende, vergankelijkheid | |
[pagina 274]
| |
Nic van Bruggen (o1938).
en eeuwigheid, tederheid en verraad in een persoonlijk ervaringsmoment samengebald. Het is een koele cyclus, naar de vorm strikt ‘geometrisch’ uitgebouwd: zes gedichten: Het vierkant, Le côté est, Le côté sud, Le côté ouest, Le côté nord, Het kwadrant. Ook de emotionele inhoud wordt afstandelijk benaderd. De gedichten baden in een onderkoelde sentimentaliteit, in een ambivalente landerigheid waar een vorm van pervers masochisme niet vreemd aan is. De dichter ondergaat met welbehagen ‘de luxe van zijn schade’. Het moment van nonchalante zelfkwelling en melancholie wordt intens genoten en bestendigd. De dichter siert zich met ‘veilig schoon schroot van vernieling’. Verdriet is ‘heilig, eeuwig en helend’. Het is de bekende dandyeske houding van Van Bruggen, die ook hier weer het mentale schild tegen de verloedering en de vervreemding vormt.
Uit de theoretische beschouwingen in De beweging van schrijven, de tweede afdeling, blijkt hoezeer Nic van Bruggen denkt en voelt in taal. Schrijven is niet het registreren van gevoelens, schrijven is een zeer dynamische, lichamelijke act. Het is ademen en leven en grenzen verleggen. Dit valt samen met de opvattingen die de dichter van af het eerste begin over de autonomie van het gedicht gehuldigd heeft. Een gedicht wil niet verwijzen naar een concrete situatie, het herschept, het creeert een nieuwe (taal)werkelijkheid. De poëtische ervaring ligt niet aan de basis van het gedicht, maar ontstaat in het gedicht zelf. Straks zal blijken hoe bepaalde gedichten deze inzichten treffend illustreren.
Schetsboek, de derde afdeling, bevat gekristalliseerde reisindrukken; uit New York, Madras, Knossos, El Fayoum, Barcelona, Haïti. Andere gedichten roepen herinneringen op aan tragische figuren als Poesjkin, Jean Seberg, Rembrandt, Bugatti, Albrecht Rodenbach en er is ook, bijna traditioneel, een ‘voetbalgedicht’ voor Tomek. Deze afdeling reveleert opnieuw de constanten uit het werk van de dichter: de fundamentele eenzaamheid, de weemoed om het menselijk tekort, om de genadeloos voorbijglijdende tijd, om de breekbaarheid van alles, om wat Van Bruggen noemt: ‘de trage slijtage’, ‘het verschaald verhaal herhaling’, ‘het steenziek fin de siècle waarin de made der vernieling woedt’. De beleving van het moment wordt met precieuze gevoelens omkleed, al klinkt hier en daar een gevoel van hulpeloze opstand door. De melancholie is verfijnd, de onrust getemperd. De dichter weet uit ondergang en dood schoonheid te puren. Zo bvb. in het gedicht Oktober, autoroute du soleil, waar hij de herfstige atmosfeer, de laatste explosie van schoonheid door het verval, in geraffineerde schakeringen vastlegt.
De stijlvolle benadering zorgt er voor dat de tragiek nergens verpletterend doorweegt. In het gedicht wordt het leven met zijn banaliteit en vergankelijkheid gesublimeerd, weggeschreven, uitgewist. De typisch Van Bruggensiaanse rekwisieten zijn ook hier weer aanwezig:
(Kruimels op kraakwit linnen, fruitsap in
Kristal, de opgevouwen partijkrant van de
Convergenzia, en de kelner lacht naar mij,
Jong als een engel en belachelijk mooi.
En langzaam bekruipt geluid mij weer, de
Stad haar straten, de dag de dag weer,
Zo zonnig alsof het leven niet bestaat.) (p. 36)
In dit pantser ligt voor de dichter het enige heil. Door het pathetische motto van Baudelaire (‘Emporte-moi, wagon! enlèvemoi, frégate! Loin! Loin! ici la boue est faite de nos pleurs!’) kan de lezer geneigd zijn aan te nemen dat deze reisgedichten ontstonden uit een evasiedrang. De plaatsen die opgeroepen worden, of het nu Brussel of Barcelona, Parijs of Port au Prince is, bieden de dichter echter geen soelaas. De enige werkelijke evasie is de stolling, de fixatie van het vluchtige moment in het beeld, in het zeer esthetische, zowel inhoudelijk als formeel maniëristische gedicht, in de tijdeloosheid van de kunst, in ‘de leegte van onsterfelijkheid’. En hier raken we de kern van Van Bruggens poëtica.
Dit vastleggen van het vluchtige komt nog sterker tot uiting in de indrukwekkende cyclus Spiersteen, gedichten bij dansfoto's van Jetty Roels, die ik zonder aarzelen durf te bestempelen als een van de mooiste cycli uit het werk van de dichter. Zoals de fotograaf de wervelende dansbeweging in een momentopname fixeert, zo ‘bevriest’ de dichter dezelfde dansbeweging in de taal. Een taal die uiteraard dient te beantwoorden aan de spankracht, de hoge opvlucht, de metafysica van de dans. Nic van Bruggen zet in deze cyclus dan ook alle lyrische registers open. Er volgt ook een identificatie met | |
[pagina 275]
| |
de danser. Ook de dichter is een danser. In de tweede afdeling De beweging van schrijven beschreef hij het schrijfproces in bijna identieke bewoordingen als hier de dans:
Schrijvend wordt mijn schijnbeweging
Een uitweg naar ruimte, een besef
Van opstandigheid in tegenspraak.
En gespierd worden woorden daden
In mijn uitzinnige slogans van aktie. (p. 21)
(uit De beweging van schrijven)
Zo ben ik het eindeloos tweestromenland aan
Mijn beide polen, in mijn grenzeloze tropen
Waarin ik de langzame lijnen teken van het
Smelten, vloed van vlammen, getijden van mijn
Aanspoelend bloed. Zo dans ik de einders van
Mezelf op de offerschaal van mijn spiersteen. (p. 48)
(uit Spiersteen)
Na Vier vrouwen, gedichten met reminiscenties aan Hugo Claus, geschreven bij etsen van Jan Burssens, eindigt de bundel met Litanie II, een autonoom vervolg op een eerste Litanie uit de bundel Tussen feestend volkGa naar eind(2). Het is een bezwerend, uitermate lyrisch liefdesgedicht. De beelden (en dit geldt niet alleen voor deze cyclus) zijn soms van die aard dat ze je naar adem doen snakken; ‘Het verraad / Van het verleden zal ik stukslaan met de / Aria's van mijn ogen, en de motoren van / De argwaan met de tango's van mijn stem’ (p. 61). maar bij Nic van Bruggen kan het nog net allemaal. Je bent als lezer haast willoos overgeleverd aan de vanzelfsprekendheid waarmee hij doorlopend beroezende, zeer mooie poëzie op het papier zet. Zijn gedichten zijn barokke taalwarandes waar het goed toeven is, waar alles uitnodigt tot verfijnd genieten. ‘Een dichter die zijn talent niet meer hoeft te bewijzen’, schreef Pierre H. Dubois ooit, maar Van Bruggen doet het met iedere nieuwe bundel opnieuw, en steeds overtuigender. Place des Vosges is een rijk gevarieerde en wellicht hierom een zeer sterke bundel geworden.
Frans Deschoemaeker. |