Willy Spillebeen (o1932).
De bittere zelfondervraging van deze nu-momenten wordt afgewisseld met terugblikken op en bezinning over de voornaamste fasen van zijn leven: zijn jeugd in Troje en de harde conflicten met de hem terroriserende vader, zijn opleiding bij de Trojaanse krijgers en zijn bewonderende vriendschap voor Hector, naast zijn twijfel aan zijn goddelijke afkomst (zijn vader Anchises zegt dat hij de zoon van Afrodite is, de godin van de liefde en de schoonheid - een leugen die ‘later’ zal tegengesproken worden), de geschiedenis van de schaking van Helena en van het beleg van Troje (met uitvoerige beschrijvingen van de gevechten), de ontsnapping en de reis naar Carthago, de verliefdheid daar op Dido (die zelfmoord pleegt als hij haar verlaat), het openlijke conflict met de vader, de verdere omzwervingen van de Trojanen en de aankomst in Italië, waar de ‘held’ Lavinia wint in een tweegevecht met Turnus, waarna hij een nieuw ‘rijk’ sticht.
Al deze taferelen worden handig ingepast in de bewustzijnsstroom (soms nachtmerries) van de stervende Aeneas. Het verhaal bestaat uit fragmenten in wisselende persoonsvorm (ik, hij, jij), die ook telkens andere tijdsfasen weergeven, zodat a.h.w. een mozaïek ontstaat van ‘traditionele’ epische verhaalfragmenten en brokken modern, ‘experimenteel’ bewustzijnsproza. Door het geheel heen verweven doen enkele leidmotieven dienst als verbindende draden. Het meest opvallende is het door Aeneas telkens herhaalde zinnetje ‘we hebben afscheid genomen bij de rivier’, waarvan de betekenis pas naar het einde toe van het ‘verhaal’ wordt onthuld: het ‘obsederende’ afscheid was het afscheid van zijn zoon Ascanius, die hij (niet zonder een overwinning op zichzelf) tóch liet vertrekken naar zijn geliefde, dochter van een vijandige herder, waarna de jongen gedood wordt (p. 229). De afrekening met het verleden leidt dus - typisch voor Spillebeen - tot zelfbewustzijn én tot zelfoverwinning. ‘Ik heb in mijn vader geloofd, zo is het, in mijn vader. En hij heeft me verraden en verkocht en verknecht’ (p. 190): deze vergissing zal Aeneas zelf tegenover zijn zoon niet begaan.
Naast het zich losmaken van de vaderfiguur is er ook een belangrijke afrekening met de goden: ‘larie, volksverlakkerij, projecties geboren uit de angst van generaties en generaties stervers en uit een drang naar rechtvaardigheid, er is geen rechtvaardigheid, goden, die was er niet in Troje en die is er nergens, tenzij de rechtvaardigheid van het leven zelf, dat iedereen moet sterven...’ (p. 189). Er is bovendien ook een afrekening met zichzelf, in een onmeedogende analyse van de oudere Aeneas en zijn ‘menselijke’ vergissingen en tekortkomingen. Plicht heeft Aeneas weggeroepen van Dido, liefde heeft hij daarna niet meer gevonden, ook niet bij Lavinia (die hem nochtans groot maakte); alleen naar macht heeft hij nog gestreefd. Zijn leven is ‘mislukt’ door deze kapitale vergissing: ‘Sinds Dido's dood was hij nooit meer gelukkig geweest’ (p. 207). En het is dan ook dit ultieme inzicht dat hem de boodschap aan Elissa ingeeft, zijn geestelijk testament: ‘Streef niet naar macht, probeer de liefde te vinden’ (p. 190), waarna hij toestemt in haar (vroeger door hem afgewezen) vereniging met Silvius.
Door deze drievoudige afrekening is Aeneas gelouterd, is hij vrij en kan hij sterven, d.w.z. voorgoed geboren zijn. De dood wordt inderdaad in de slotbladzijden van het boek beschreven als een lichamelijke geboorte, bevrijding.
Het in de moderne roman al beproefde procédé van de flashback-bewustzijnsstroom heeft in De levensreis van een man een rijkelijk gevarieerde toepassing gevonden. De stijl is afwisselend meeslepend, poëtisch bewogen en ‘hard’ realistisch in sommige beschrijvingen. In Spillebeens romanoeuvre zal dit ‘klassieke’ boek vermoedelijk wel een hoogtepunt blijken te zijn.
Anne Marie Musschoot.
Willy Spillebeen, Aeneas of De levensreis van een man, Antwerpen-Amsterdam, Manteau, 1982, 255 p.