Van Praags ‘zwanenzang’?
Het is opvallend en veelzeggend, dat er, juist na de holocaust, zoveel joden een leidende plaats in de wereldliteratuur bekleden: in Amerika figuren als de Nobelprijswinnaar Saul Bellow en Chaim Potok, de in het Frans schrijvende Elie Wiesel; in Frankrijk mannen als Axelrad en het echtpaar Schartz Barth; in het Nederlandse taalgebied heeft Siegfried van Praag de vervolging overleefd, en juist daarna zijn allerbeste werk geleverd.
Voor een schrijver is het altijd gevaarlijk, één roman te hebben geproduceerd waarin hij zichzelf heeft overtroffen. Al zijn eerdere en latere boeken zullen dan worden beoordeeld in vergelijking met dat éne.
Zo is Van Praag voor de meesten van ons vooral de auteur van het Jeruzalem van het Westen, waarin hij zo zorgvuldig, met zoveel tedere humor en stille gehechtheid het leven van de joodse gemeenschap in Amsterdam behandelt. Geen geïsoleerde groep in de hoofdstad, zoals min of meer wel in Antwerpen, maar een zuurdesem dat overal zijn werk deed: in universiteit en industrie, letteren en kunst, met betere en middelmatige mensen, bescheiden of op de voorgrond tredend - bijna allen ertoe veroordeeld, als beesten naar Polen te worden weggevoerd. Dat boek is Van Praags meesterwerk en bovendien een meesterwerk op zich.
Daarna heeft hij nog een nieuwe roman geschreven, waarin diegenen getekend worden die om een of andere reden niet gebleven zijn, naar Engeland uitweken en vandaar later weer in alle richtingen uitvlogen, met al hun deugden en gebreken. Dat boek, het heilig Stramien, voert ook een nieuw element binnen in Van Praags oeuvre: het onvatbare dat toch realiteit is - verschijnselen van gedachtenoverdracht, het ‘tweede gezicht’ en iets als spiritisme. Ook wie zich niet door het thema laat overtuigen moet gegrepen zijn door de fijn geëtste tekening van de figuren die hier opdoemen, voornamelijk de beide gezusters met hun eigen noblesse en hun nooit vervulde frustraties. Daarnaast ook de enkele simpele doeërs, idealistisch of cynisch, allen met iets dat henzelf overstijgt.
En nu hebben we dan van hem een boekje van 126 bladzijden, met de titel Uitgeleide. Is die titel er één met dubbele bodem en bedoelt Van Praag, dat hij hiermee zichzelf als schrijver uitgeleide doet? Heeft hij hier veel of slechts enkele autobiografische elementen in verwerkt? Latere historici mogen dat uitmaken. Vóór ons ligt nu in elk geval de precieus, voorzichtig gestileerde levensgeschiedenis van een schilder, jood natuurlijk en opgegroeid in de Amsterdamse Jodenhoek bij het Waterlooplein, getrouwd met een rijke jongedame van het Museumplein en bezig zijn laatste jaren te slijten aan de Franse Rivièra. Een ‘ik’-roman dus, als de dag ten einde gaat.
Ook hier zijn de centrale gegevens, zoals steeds bij Van Praag: het jood-zijn en de liefde in al haar vormen. De kern ligt in de dubbele ervaring van David Korper: zijn trouwe gehechtheid aan zijn vrouw, rustige, zichzelf-blijvende vertedering - gemengd met heel veel zelfverwijt - en zijn hevig opvlammende hartstocht voor Doortje Vis uit de groentewinkel in de Muiderstraat, die, eerst als ‘Dolly’ en later als Dolores Visconti (hoe bestáát het?!...) een mooie carrière zal doorlopen als cabaretière.
Jawel, ‘die meid van Vis’, óók al zo'n trouwe, óók al een die hem straks, als hij daarginds gewogen zal worden, niet aanklaagt. Evenmin als Eva Citroen zijn vrouw het doet, of als Esther zijn schrale zuster die wat ze nog aan kansen mag hebben gehad, opofferde aan hem, David. Niemand veroordeelt hem - behalve hijzelf, gekweld als hij is door de gedachte dat hij anders had moeten leven, minder succesvol en échter.
Neen, Korper ‘gelooft niet in een hemels gericht’. Dat moet dadelijk op de eerste bladzijde worden gesteld. ‘God heeft wel wat anders te doen. Zijn gericht is op aarde’. Mogelijk, maar hoe dan ook blijft de vraag hem kwellen: waarom deed ik het allemaal niet héél anders en véél beter?
Laat David gerust zijn: de lezer van Uitgeleide veroordeelt hem zeker niet. Maar misschien is dat voor hem juist een reden om die lezer kwaad aan te kijken: het zou zoveel meer getuigen van solidariteit als hij wél streng geoordeeld had. Dan zou de uitgeleide tenminste ernstig genomen zijn.
Twee grote liefdes in dit leven en, daarnaast, ook al in conflict met de rest, de wil om alleen te zijn en in de eenzaamheid iets te maken dat géén mode-produkt is, al wordt het misschien (verontrustend genoeg) wel goed verkocht. Voor het verlangen