weel in rang was in Multatuli's ‘gordel van smaragd’. Het is het laat ontgonnen eiland van de oerbossen en de bergkammen, van de olie en de tabak, van curieuze en nog lang hun eigen aard bewarende stammen als de Minaogkabauers, de Bataks en de strijdbare Atjehers, welke laatsten de kolonisator in een reeks nog in het Nederlandse geheugen hangende oorlogjes maar met moeite heeft kunnen ‘pacificeren’. Het is ook een land met enkele van moderne bedrijvigheid doortrokken steden als Palembang en Medan en van misschien wel overschatte mogelijkheden om er bewoners van het benauwend overbevolkte Java naartoe te transmigeren.
Wedloop met de moesson heet het eerste hier te bespreken boek en de auteur is de in de noordelijke dreven onbekende G.F. Jacobs. Hij is een Zuid-Afrikaan uit een geslacht van Nederlandse afkomst, hij is in zijn vaderland een progressief parlementslid geweest en hij was in de Tweede Wereldoorlog een jeugdig majoor van de Britse Royal Marines. Hij had in Engeland een commando-opleiding gekregen, had zich als vrijwilliger voor het Verre Oosten opgegeven en werd op Ceylon geplaatst om er speciale opdrachten uit te voeren voor de inlichtingendienst. Over een van die opdrachten, met bizarre en van verwikkelingen aaneengeschakelde belevenissen, gaat dan zijn boek, dat in 1966 al in een Engelse editie onder de titel Prelude to the monsoon in Zuid-Afrika was verschenen.
Uiteraard zal de Nederlandse vertaling meer dan de buitenlandse de dichter bij de gebeurtenissen staande Nederlandse lezer raken. Die beschreven gebeurtenissen zijn van een aard welke vooral bij degenen die de waanzinnige tijd van een half tot driekwart jaar na de Japanse capitulatie op 15 augustus 1945 hebben meegemaakt, nooit uit het geheugen zullen kunnen glippen. Het was de zogenaamde bersiap-periode, de tijd waarin de jonge opstandige republiek zich wilde verdedigen tegen alles en allen die haar de onafhankelijkheid misgunden. In de chaos die het Japanse bezettingsbewind had achtergelaten en zonder een geregeld leger, kwam het neer op guerilla-aktiviteiten van geïmproviseerde strijdkrachten, van gewapende groepen en plunderende benden, die altijd wel een alibi hadden als ze zich achter de onafhankelijkheidsvlag schaarden. Het was ook een tijd waarin de geïnterneerde Nederlandse mannen en vrouwen niet uit hun kampen weg mochten, waarin het Engelse oppercommando van Lord Mountbatten met schaarse en onwillige troepen van overwegend Aziatische herkomst zowel de Japanners moest ontwapenen en repatriëren alsook de overzee getransporteerde krijgsgevangenen terugvoeren en de overige geïnterneerden rehabiliteren. Allerlei soorten gezagsdragers van velerlei nationaliteit organiseerden toen zo alles tegen elkaar in, dat voor de slachtoffers meestal alleen het help-uzelf nog uitkomst bood.
Jacobs dan was midden in deze onvergelijkelijke impasse terechtgekomen toen hij als leider van een groep van vijf man, onder wie één Nederlander (een zoon van de destijds alom bekende luchtvaart-directeur Plesman), één uit Nederlands-Indië afkomstige Chinees en twee Australische telegrafisten, in 1945 even vóór de Japanse capitulatie in Midden-Sumatra werd geparachuteerd. De opdracht was inlichtingen verzamelen over de situatie van de Japanners zowel als van de geïnterneerden en om guerilla-eenheden te organiseren voor het geval van geallieerde landingen. Zou er eenmaal vrede zijn, dan was zijn opdracht niet minder dan het handhaven van die vrede. Het was goed bedoeld, maar in Ceylon wist men kennelijk niet wat er zich in de voorafgaande jaren op dat moeilijk toegankelijke immense eiland had afgespeeld. En ook niet dat zich daar van noord tot zuid en van oost tot west verspreid 80.000 man van het Japanse leger bevonden plus een daarbij behorende niet te vergeten luchtmacht.
Jacobs en zijn mannen hadden in zover geluk dat een paar dagen nadat ze ergens in de jungle waren gedropt Tokio het oorlogsbijltje erbij neerlegde. Het kwam er voor hen toen op aan om contact met de Japanners te zoeken en zoveel mogelijk hulp aan de geïnterneerden te bieden. Zij werden door de Japanners, van wie sommigen wel en anderen niet coöperatief waren en van wie enkele officieren ostentatief harakiri pleegden, naar Medan gebracht, de riante havenstad aan de oostkust van Sumatra, waar zij in een hotel hun kwartier konden opslaan.
Wat zich dan allemaal aan verwikkelingen met de onbetrouwbaar blijvende Japanners, met de opstandige Indonesiërs en met de hun afvoer eisende geinterneerden voordoet, vormt de inhoud van dit heel leesbare en met de afstandelijkheid van de intellectueel geschreven boek, dat eindigt als majoor Jacobs eind november '45 de order krijgt weer naar Ceylon te vertrekken. De evacuatie van de geinterneerden en krijgsgevangenen is dan nog niet eens voltooid, de politieke spanningen stijgen met de dag, aanvallen van de ongeregelde Indonesische gewapende groepen hebben de op 10 oktober gelande Engelse troepen afgeslagen en de Japanse kolonel Yoshida, met wie majoor Jacobs in zijn rayon nauw heeft moeten samenwerken, geeft hem als blijk van waardering zijn samoerai-zwaard, het door de Japanners warm gekoesterde wapen van de legendarische ridder-krijger. Alleen, voor het eiland was er nog geen sprake van een all's well that